VBO over nieuw minimum rendementsgarantie

Vanaf 1 januari 2016 zal de rendementsgarantie (RG) ten laste van de werkgevers voortaan variabel zijn en afhangen van het gemiddeld rendement van de OLO’s op 10 jaar over 24 maanden. Op 1 januari 2016 zal het te garanderen percentage overeenkomen met 65% van het gemiddeld rendement van de OLO’s op 10 jaar over 24 maanden. De 65% die in de formule wordt gebruikt, zal op 75% kunnen worden gebracht in 2018 en op 85% in 2020 als de controleautoriteit (NBB) van mening is dat die verhoging verzekerbaar is.

Het invoeren van een minimumrendement van 1,75% en een maximumrendement van 3,75% betekent dat er zich drie situaties kunnen voordoen:

  • Indien de RG lager is dan 1,75%, wordt in een rendement van 1,75% voorzien;
  • Indien de RG tussen 1,75% en 3,75% ligt, wordt in de uitkomst van de bovenstaande formule voorzien;
  • Indien de RG hoger is dan 3,75%, wordt in een rendement van 3,75% voorzien.

In geval van wijziging van de rendementsgarantie (RG) is de impact op de door de werknemer gevormde reserves dezelfde als vandaag. Vandaag is er een verschil naargelang het beheer van het plan is toevertrouwd aan een pensioenfonds of aan een verzekeringsmaatschappij.

Voor de plannen die worden beheerd in een pensioenfonds, of bij een verzekeraar, maar zonder rendementsgarantie vanwege de verzekeraar (“tak 23”), worden de reserves beheerd zoals een bankrekening (zogenoemde “verticale” methode). Het nieuwe percentage dat de inrichter dient te waarborgen zal van toepassing zijn op de hele som die op de rekening staat op de datum waarop de garantie wijzigt, alsook op de toekomstige premies tot aan de volgende garantiewijziging.

Voor de plannen die worden beheerd in een groepsverzekering met rendementsgarantie vanwege de verzekeraar (“tak 21”) zal het nieuwe percentage dat de inrichter dient te waarborgen enkel van toepassing zijn op de premies die zijn gestort vanaf de percentageverandering en blijven de reeds op de rekening vergaarde bedragen het (de) voorgaande percentage(s) genieten (zogenoemde “horizontale” methode).

De pensioentoezeggingen die worden ingevoerd vanaf 1/1/2016 zullen er evenwel kunnen in voorzien dat van deze default-regel wordt afgeweken.

Dit verandert niets aan de contractuele relatie tussen de pensioeninstellingen en de inrichters die in een hoger percentage kunnen voorzien.

Er werd afgesproken dat voor bestaande contracten de huidige regeling in geval van wijziging van de rendementsgarantie (RG) ongewijzigd blijft. In dergelijk geval zullen beide methodes (horizontale en verticale) dus naast elkaar bestaan, met een default-keuze:

  • inrichters die hebben geopteerd voor een resultaatsverbintenis (verzekeraar van tak 21) volgen per definitie de horizontale benadering voor de minimumwaarborg;
  • inrichters die hebben geopteerd voor een middelenverbintenis (verzekeraar van tak 23 of pensioenfonds) volgen per definitie de verticale benadering voor de minimumwaarborg.

Enkel bij invoering van een nieuw pensioenplan zal de werkgever kunnen afwijken van deze “default”. (N.B.: Pensioenplannen die uitbreiden qua toepassingsgebied of hun plan verbeteren vormen geen nieuw pensioenplan.)

Voor nieuwe contracten moet de inrichter, net zoals dat vandaag het geval is, kiezen tussen een pensioenfonds (en dus de verticale methode) of een groepsverzekering (en dus de horizontale methode). Eens de keuze gemaakt, zal deze blijven gelden tot het einde van de loopbaan.

Overlijdensdekking

Iedere werknemer die zijn werkgever verlaat vanaf 1 januari 2016 en die besluit zijn reserves bij deze laatste te laten (in het jargon, een slaper) zal voortaan de mogelijkheid krijgen om een overlijdensdekking te financieren met zijn reserves, zonder medische formaliteiten.

Ter herinnering: wat er met de overlijdensdekking gebeurt, hangt af van het soort overeenkomst waar aanvankelijk voor gekozen werd. In sommige gevallen verdwijnt de dekking op het moment dat de werknemer zijn werkgever verlaat.

Bijgevolg ontvangen zijn rechtverkrijgenden niets als de aangeslotene overlijdt vóór de pensioenleeftijd. Om dat te vermijden, wordt er in dit akkoord in voorzien dat een overlijdensdekking zal behouden blijven na het einde van de arbeidsovereenkomst (tenzij de aangeslotene daar binnen een bepaalde termijn van afziet). Deze dekking zal worden gefinancierd door de werknemer door middel van zijn reserves, tegen een te bepalen collectief tarief dat voordeliger is dan het individuele tarief.

Bron: VBO Direct, 16 oktober 2015

20151016_VBO-over-nieuw-wap-rendement

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Solidariteitsbijdrage bij verschillende betalingen

Wanneer een pensioenkapitaal op verschillende tijdstippen wordt betaald, dienen alle betalingen te worden samengeteld om het percentage van de solidariteitsinhouding vast te stellen.

Bijvoorbeeld

Werknemer gaat op 63 jaar met pensioen en ontvangt een bruto kapitaal van € 2.000. Op dit kapitaal is geen solidariteitsbijdrage verschuldigd.

Als deze werknemer blijft verder werken na zijn pensioen en hij/zij blijft verder pensioen opbouwen, dan zal de werknemer op bijvoorbeeld 66 jaar nog recht hebben op een bijkomend kapitaal van € 600.

In dat geval is er 1% solidariteitsbijdrage verschuldigd omdat (€ 2.000 + € 600) groter is dan de eerste schijf van € 2.478,95.

Interpretatieproblemen

Op basis van het rondschrijven van de RvP is het onduidelijk of de 1% solidariteitsbijdrage verschuldigd is op € 600 of op het totaalbedrag van € 2.600.

Als dit op het totaalbedrag van € 2.600 verschuldigd is, dan zullen er ongetwijfeld gevallen in de praktijk mogelijk zijn waar je meer solidariteit moet inhouden dan het bruto bedrag.

Meerdere groepsverzekeringen bij dezelfde verzekeraar

Tenslotte merkt het rondschrijven van de RvP fijntjes op « de kapitalen die door eenzelfde instelling zijn betaald (…), moeten worden samengeteld om het percentage van deze inhouding vast te stellen. » Vooral voor verzekeraars kan dit tot grote problemen leiden.

Stel dat je aan het begin van je carrière een groepsverzekering hebt opgebouwd bij verzekeraar X voor een relatief klein bedrag. Later tijdens je loopbaan ben je van werkgever veranderd en bouw je een (groter) pensioenkapitaal op dat toevallig verzekerd is bij dezelfde verzekeraar.

Volgens een letterlijke interpretatie zou de verzekeraar solidariteitsbijdragen moeten inhouden bij de twee groepsverzekeringen die niets met elkaar te maken hebben.

Los van het feit dat dit wellicht voor de verzekeraar administratief zeer moeilijk is, lijkt me dit zeer ver gezocht en discriminerend tegenover de werknemer die toevallig verschillende groepsverzekeringen heeft bij verschillende verzekeraars.

Verjaringstermijn

De RVP heeft ons tenslotte bevestigd dat men rekening houdt met een verjaringstermijn van drie jaar. Dus als het vorige pensioenkapitaal meer dan drie jaar geleden is uitbetaald, dient met dat bedrag geen rekening te worden gehouden.

 

Dit alles zal eind 2015 in een nieuwe wetgeving verschijnen.

sol

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers