Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Pensioenen in de pers

Aanvullend pensioen en de werking in de tijd van de anti-discriminatiebepalingen

In het pensioenreglement wordt bepaald wie de begunstigden zijn. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat een huwelijk na pensionering geen enkele rechten doet ontstaan voor de overlevende partner. Bijgevolg wordt de weduwenrente geweigerd aan de weduwe van een werknemer, omdat het huwelijk plaatsvond na pensionering van de werknemer. De weduwe stelt, op basis van artikel 14 WAP en artikel 9 Antidiscriminatiewet 10 mei 2007, dat deze regel een onrechtmatige discriminatie inhoudt en vordert de betaling van een weduwenrente.

Artikel 14 WAP is op 14 november 2003 in werking getreden. Er is niet bepaald op welke manier dit artikel van toepassing is op reeds bestaande contracten. Bijgevolg moet er gekeken worden naar de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot de toepasselijkheid van wetten. Op basis van het algemeen principe van de niet terugwerkende kracht van wetten, artikel 2 BW, is een nieuwe wet slechts toepasselijk op situaties ontstaan na zijn inwerkingtreding en op toekomstige effecten van situaties die zijn ontstaan tijdens de werking van de oude wet, voor zover er geen afbreuk gedaan wordt aan reeds verworven rechten. De ingeroepen bepalingen zijn slechts in werking getreden nadat de rechten van de weduwen definitief vastgesteld zijn. Bijgevolg zijn artikel 14 WAP en artikel 9 Antidiscriminatiewet 10 mei 2007 niet van toepassing op haar situatie. De definitieve vaststelling gebeurt op het ogenblik van de beëindiging van het arbeidscontract. De dood van de man, na zijn pensionering, kan niet beschouwd worden als een toekomstig effect, aangezien hier reeds rekening mee gehouden is bij de eenmalige berekening, via de sterftetafels.

De weduwe baseert haar vordering daarnaast ook op artikel 14 EVRM, in samenhang met artikel 1, 1ste Aanvullend Protocol. Het Arbeidshof oordeelt dat er wordt niet aangetoond dat de op het geschil toepasselijke wetgeving toeliet te bevestigen dat artikel 14 een andere draagwijdte had dan een negatieve verplichting –zich onthouden van discriminatie- ten opzichte van Staten. Het Hof stelt verder dat, in casu, de uitsluiting voortvloeit uit de natuur van het plan zelf, van het type ‘te bereiken doel’, waarbij de overdraagbaarheid van de rente ten voordele van de overlevende echtgenoot enkel gefinancierd wordt voor de personen die gehuwd zijn op het ogenblik van hun pensionering. In deze omstandigheden, en te veronderstellen dat gehuwden voor en na pensionering zich in een vergelijkbare situatie bevinden, zou het gemaakte onderscheid objectief en redelijk verantwoord zijn door de aard van het pensioenplan en door de financieringstechniek, beperkt tot de situaties zoals ze bestaan op het ogenblik van pensionering.

Arbh. Brussel 22 maart 2012, onuitg.

Bron: Leergang Pensioenrecht, nieuwsbrief nr.4 2011-2012, 30 april 2012.

Loonbasis voor de berekening van de premies van de groepsverzekering

Een werkgever doet een pensioentoezegging aan zijn werknemer. In artikel 10 van de spelersovereenkomst worden de contractuele vergoedingen bepaald, zoals het vast loon, de variabele vergoedingen en diverse voordelen, zoals kledijkosten, verplaatsingsvergoedingen en verblijfskosten, de bedrijfswagen en de premies. Vervolgens wordt in de overeenkomst bepaald dat de werkgever gehouden is om patronale bijdragen te storten in een specifiek pensioenfonds, eigen aan de voetbalspeler , waarvan de omvang proportioneel is aan het bedrag van de vergoedingen, vaste, variabele en andere voordelen die aan de spelers toekomen.

Het Hof oordeelt bijgevolg dat het duidelijk is dat met dit artikel 10 van de spelersovereenkomst rekening gehouden moet worden voor de bepaling van de omvang van de pensioentoezegging. In artikel 10, vierde lid van de spelersovereenkomst, wordt, in verband met de te betalen bijdrage, uitdrukkelijk verwezen naar het bedrag van de vergoedingen, vaste, variabele en andere voordelen die aan de spelers toekomen. Hieruit vloeit voort dat de bijdragen alleszins moeten berekend worden op de voordelen in natura. Gelet op de pensioentoezegging van de werkgever, diende de door hem afgesloten polissen aan deze bepaling te voldoen. In de mate dat dit niet het geval is, draagt de werkgever hiervoor de verantwoordelijkheid.

Arbh. Brussel 4 november 2011, A.R. nr. 2010/AB/191.

Bron: Leergang Pensioenrecht, nieuwsbrief nr.4 2011-2012, 30 april 2012.

Aanvullende pensioenstelsels na fusie van ondernemingen

Na een fusie van ondernemingen bleven de werknemers aangesloten bij de hospitalisatie- en groepsverzekeringen van de onderneming waar ze werkten voor de fusie. De verzekeringen zaten vervat in cao’s. Er werd de werknemers niet de keuze geboden om zich aan te sluiten bij de verzekeringen die golden voor de werknemers van de overgenomen onderneming, noch bij deze die golden voor nieuw aangeworven werknemers. Op langere termijn werd er harmonisatie beoogd, maar er werd niet onmiddellijk een nieuw geharmoniseerd plan voorzien. Een werkneemster stelde dat zij hierdoor gediscrimineerd werd. Zij bleef verplicht aangesloten bij de plannen die op haar van toepassing waren voor de fusie, welke ongunstiger zijn.

Het Arbeidshof stelt dat de overnemer in beginsel niet verplicht is om de groeps- en hospitalisatieverzekering van de overdrager voort te zetten. Wanneer deze verzekeringen echter vervat zijn in cao’s, moet hij deze respecteren totdat deze ophouden uitwerking te hebben. De overnemer was bijgevolg wettelijk verplicht de oude regelingen te behouden.

In casu werd er een onderscheid gemaakt tussen werknemers in functie van de onderneming waartoe de werknemers behoorden voor de functie. Dit onderscheid is niet gebaseerd op één van de in de Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 verboden criteria. Bijgevolg is deze wet niet van toepassing. Artikel 45 RSZ-wet is wel van toepassing. Maar aangezien de werknemers van de overnemer en deze van de overdrager beschouwd moeten worden als verschillende categorieën van werknemers, is er geen sprake van een schending.

Artikelen 10 en 11 van de Grondwet, evenals artikel 14 EVRM gelden, volgens het Arbeidshof, enkel in de relatie overheid-burgers, en niet in de horizontale relatie, tussen burgers onderling. Een schending van het gelijkheidsbeginsel kan wel een contractuele of buitencontractuele fout uitmaken op grond waarvan een vordering tot schadevergoeding ingesteld kan worden. De werkneemster bewijst echter geen contractuele of buitencontractuele fout in hoofde van de werkgever.

Ten slotte heeft het Arbeidshof een eventuele schending van artikel 14 WAP onderzocht. Het Arbeidshof oordeelde dat de werknemers zich in een vergelijkbare situatie bevonden, maar dat het gemaakte onderscheid objectief is omdat de werknemers tot twee verschillende ondernemingen behoorden voor de fusie. Daarnaast is het onderscheid ook redelijk verantwoord omdat het rechtstreeks voortvloeit uit de overdracht van onderneming en de naleving van de cao’s. Bijgevolg is er geen sprake van discriminatie.

Het Arbeidshof besluit door te stellen dat, naast het feit dat er geen enkele wettelijke verplichting bestaat tot harmonisatie naar boven toe, het utopisch is te rekenen op een gelijkschakeling met de meest gunstige arbeidsvoorwaarden na fusie.

Arbh. Luik 9 december 2011, A.R. nr. 2011/1827.

Bron: Leergang pensioenrecht, nieuwsbrief nr. 4 2011-2012, 30 april 2012

Eenzijdige wijziging aanvullend pensioenstelsel

Voor het Arbeidshof te Brussel rees een geschil over de vraag in hoeverre de werkgever eenzijdig een wijziging kon aanbrengen in de groepsverzekering, in casu van een ‘te bereiken doel’-plan naar een ‘vaste-bijdragen’-plan.

De werknemer verwees naar artikel 3 van de wet Colla, dat stelt dat een wijziging slechts mogelijk is bij cao of bij wijziging van het arbeidsreglement, als de pensioentoezegging voor alle werknemers van de onderneming geldt. In de Ministeriële Omzendbrief van 2 augustus 1996 ter verduidelijking de Wet Colla, wordt duidelijk gemaakt dat de wijziging, bedoeld in artikel 3, geen afbreuk doet aan de bepalingen van de arbeidsovereenkomstenwet, waaronder artikel 25, noch aan artikel 1134 BW. Bovendien wordt het wijzigingsrecht van de werkgever in het groepsverzekeringsreglement uitdrukkelijk afhankelijk gemaakt van een goedkeuringsbeslissing van de Toezichtsoverheid der Levensverzekeringsondernemingen. Artikel 3 van de wet Colla is echter niet van toepassing aangezien er in casu arbeiders in dienst waren voor wie geen aanvullend pensioen voorzien was. Doordat de werkgever daarenboven niet bewijst dat ze over een goedkeuringsbeslissing beschikken, wordt de eenzijdige wijziging betwist. De Ministeriële Omzendbrief wijst op het feit dat de bestanddelen van het pensioenstelsel in de regel als loon kunnen worden gekwalificeerd, zodat ze beschouwd worden als essentiële arbeidsvoorwaarden. Dit is van belang in het licht van artikel 25 arbeidsovereenkomstenwet, dat het beding nietig verklaart waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt om de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen. In de omzendbrief wordt dan ook de aanbeveling gegeven om bij wijziging het individueel akkoord van de betrokken werknemers te vragen. Dit is in casu niet gebeurd. Hieruit volgt dat door het ontbreken van enig bewijs omtrent de goedkeuringsbeslissing, de werknemer aanspraak maakt op een schadevergoeding voor de schade die hij geleden heeft door de niet correcte doorstorting van de persoonlijke en werkgeversbijdragen in de groepsverzekering. Arbh. Brussel 28 oktober 2011, A.R. nr. 2008/AB/51556.

Bron: Leergang Pensioenrecht, nieuwsbrief nr. 4 2011-2012, 30/04/2012