Pensioenfondsen – memorandum voor de nieuwe regering

Er zijn in België 246 pensioenfondsen, die instaan voor de financiering en het beheer van de beroepsgebonden aanvullende pensioenen: m.a.w. de pensioenen van de tweede pijler, hun belangen worden behartigd door de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (BVPI) die alle pensioeninstellingen zonder winstoogmerk, verenigt. Hiertoe treedt zij op als woordvoerder in alle aangelegenheden betreffende de aanvullende pensioenvoorziening.

BVPI’s aanbevelingen voor de nieuwe regering

  • Veralgemening van de tweede pijler via pensioenfondsen: geen wettelijke verplichtstelling maar aanmoediging van de sociale partners om aandacht te geven aan een aanvullend pensioen tijdens het collectief overleg en de ontwikkeling van een aanvullend pensioen voor contractuele ambtenaren;
  • Het stimuleren dat de aanvullende pensioenvorming op een flexibele manier kan dienen als middel tot het verwerven van een onroerend goed of woonrecht vermits pensioenen, wonen en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn;
  • Stabiliteit en rechtszekerheid inzake het wettelijk en prudentieel kader;
  • Vrijwaring van de huidige fiscaliteit en parafiscaliteit;
  • Behoud van de sociale wetgeving;
  • Vereenvoudiging op administratief en reglementair vlak zodat ook de kosten onder controle kunnen worden gehouden en de kleinere OFP-pensioenfondsen levensvatbaar blijven;
  • Op Europees vlak (o.m. via het voorzitterschap van België), het aan banden leggen via reglementaire en fiscale maatregelen van speculaties op de financiële markten en zodoende het vertrouwen herstellen in de financiële markten voor de lange termijnbeleggers zoals de OFPpensioenfondsen;
  • De ambitie hebben om België op de kaart te zetten in de niche van de (pan-)Europese pensioenfondsen door het beter bekendmaken en promoten van het aantrekkelijk kader in België voor deze fondsen, wiens totale activa overeenkomen met meer dan 1/3 van het BBP der EUlidstaten, en waardoor België de bijhorende financiële en daarmee gelieerde dienstverlening, zoals actuariële, juridische dienstverlening, vermogensbeheer, bewaarneming, etc… kan aantrekken;
  • Afstemmen van de pensioenopbouw voor zelfstandigen aan de economische omgeving.

BVPI_2010_Memorandum_voor_de_nieuwe_regering

Jaarverslag Studiecommissie voor de Vergrijzing

De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) werd opgericht in het kader van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. De voorliggende publicatie is het negende rapport van de SCvV en bestudeert de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing op lange termijn. Dit verslag wordt bezorgd aan de regering, aan de Afdeling “Financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad voor Financiën, aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en aan de Nationale Arbeidsraad.

De vorige editie van het jaarverslag werd gerealiseerd in een context van een macroeconomische en financiële crisis waardoor het uiterst moeilijk was om het macro-economisch scenario te definiëren waarop de langetermijnvooruitzichten van de evolutie van de sociale uitgaven zijn gebaseerd. In die context opteerde de SCvV voor de presentatie van drie productiviteitsscenario’s: een referentiescenario gekenmerkt door een jaarlijkse productiviteitsgroei van 1,5%, dat zich in het midden situeert van een scenario met een hogere productiviteitsgroei (van 1,75% per jaar) en één met een zwakkere productiviteitsgroei (van 1,25% per jaar). De SCvV kiest opnieuw voor die benadering in het voorliggende verslag. Hoofdstuk 1 evalueert de budgettaire kosten van de vergrijzing volgens die drie scenario’s. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de vervroegde uittredingen uit de arbeidsmarkt.

Jaarverslag Studiecommissie Vergrijzing

Pensioeninstelling aansprakelijk voor discriminatie?

In de vorige nieuwsbrief kon u onder 4.1. een opmerkelijk arrest vinden. De uitspraak stelt een verzekeraar namelijk aansprakelijk voor het onvoldoende waakzaam zijn voor mogelijke discriminaties in een pensioenreglement. Volgens het Arbeidshof had de pensioeninstelling de werkgever moeten wijzen op mogelijke discriminatiegevaren. Door dit niet te doen, wordt de verzekeraar aansprakelijk gesteld.

Het kwestiseuze pensioenplan maakte een onderscheid tussen aangeslotenen van vóór of na 1988. Bijzonderheid daarbij is dat het nieuwe plan beter was dan het oude plan. Gewoonlijk is het juist andersom. Het Hof stelt onomwonden dat de werkgever-inrichter de gelijkheidsregels schendt door zo te handelen. Doordat de werkgever normaal verantwoordelijk is voor de aansluiting, is het ook hij die de gevolgen draagt van een mogelijke discriminatie. Ook het Arbeidshof sluit zich aan bij deze klassieke redenering. Een pensioeninstelling moet enkel de pensioentoezegging uitvoeren zoals deze door de werkgever-inrichter is opgezet. Maar, zo stelt het Arbeidshof, er is meer: de algemene aansprakelijkheidsregels blijven onverkort van toepassing. Dus stelt het Arbeidshof zich de vraag of de verzekeraar zich in deze zaak wel gedragen heeft zoals een bedachtzaam en zorgvuldig verzekeraar zou hebben moeten doen. Deze algemene aansprakelijkheidstoets op basis van de zogenaamde “goede huisvadernorm” loopt slecht af voor de verzekeraar. Los van elke contractuele verplichting stelt het Arbeidshof dat er buitencontractuele aansprakelijkheid is voor de schade die de aangeslotenen hebben opgelopen. De reden: de verzekeraar had als professioneel de werkgever moeten wijzen op het discriminatiegevaar. Het Arbeidshof gaat vervolgens over tot het vaststellen van de schadevergoeding naar billijkheid.

Het arrest zet aan tot nadenken. Meer en meer duiken er vonnissen en arresten op die rekening houden met een aantal relatief nieuwe stromingen. Het gaat vaak over onderliggende gedachten die niet expliciet naar boven komen maar die wel duidelijk hun invloed hebben. Ik (h)erken er in dit arrest van het Arbeidshof drie. Ten eerste wordt de aangeslotene bijna aanzien als een soort van onvrijwillige consument van een pensioeninstelling. Een onderstroom van consumentenbescherming is duidelijk aanwezig. Ten tweede wordt een werkgever niet geacht op een zelfde contractuele hoogte te staan als de pensioeninstelling. De juridische initiële contractsgelijkheid wordt onderuit gehaald door een onderstroom die in de Angelsaksische literatuur bekend staat als “Financial illiteracy”. Bij vormen van financiële ongeletterdheid in hoofde van een consument of gebruiker (hier de werkgever) van financiële producten verhoogt de informatieverplichtingen van de leverancier van de financiële diensten. Recente rechtspraak in het VK en de USA naar aanleiding van de financiële crisis, duiden dit duidelijk aan. Ten derde wordt de gelijkheidsproblematiek meer en meer benaderd vanuit een moderne mensenrechtelijke hoek. Deze visie komt druppelsgewijs binnen via de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Centraal is daarbij het idee dat men niet moet kijken naar potentiële discriminatie tussen groepen van mensen maar naar de concrete situatie van een betrokkene. In dit verband wordt verwezen naar de individualisering van de mensenrechten. Het risico moet niet gemeten worden aan de hand van een groep maar aan de hand van persoonlijke kenmerken van een specifiek bewust individu.

Deze drie elementen – consumentenbescherming, financiële ongeletterdheid en mensenrechten – zijn natuurlijk intrinsiek aan elkaar verbonden. Zij openen nieuwe inzichten in de wereld van de aanvullende sociale verzekeringen. Dat er een verschuiving aankomt van de aansprakelijkheid van de verschillende spelers is daarbij duidelijk.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 5, 31 mei 2010

Loongrens 2009 voor 80% regel

De bijdragen die de werkgever stort in een groepsverzekeringscontract of aan een pensioenfonds om voor zijn personeel een aanvullend pensioen op te bouwen, zijn aftrekbaar, zij het binnen een bepaalde grens en onder bepaalde voorwaarden. Die grens, bekend als de 80 %-grens, houdt in dat de extra-wettelijke pensioenen die door werkgeversbijdragen worden gevormd, tezamen met het wettelijk pensioen, niet méér mogen bedragen dan 80 % van de laatste normale brutojaarbezoldiging.

Om de 80 %-grens te bepalen, telt dus ook het wettelijk pensioen mee. Volgens de fiscus kan het wettelijk pensioen forfaitair worden bepaald. Voor werknemers kan het wettelijk pensioen forfaitair worden vastgesteld op 50 % van de brutojaarbezoldiging die voor de berekening van het wettelijk pensioen in aanmerking wordt genomen. De brutojaarbezoldiging is wel begrensd. Die loongrens wordt per kalenderjaar vastgesteld.

De circulaire van 12 maart 2010 legt die loongrens voor werknemers voor inkomstenjaar 2009 vast op € 47.171,84. Het minimumpensioen voor zelfstandigen bedraagt € 10.485,68 en het maximumpensioen € 14.813,24.

Continue reading « Loongrens 2009 voor 80% regel »

Denktank Itinera publiceert haar visie op de pensioenproblematiek

Het evidente doel van een pensioensysteem is om de huidige en de toekomstige gepensioneerden van voldoende, voorzienbare en gewaarborgde inkomsten te voorzien, zonder dat de jongere generaties daardoor onder een te zware last gebukt gaan. Uit deze definitie kan men de belangrijkste doelstellingen van ons pensioensysteem afleiden : het moet financieel duurzaam zijn, het moet helder en gemakkelijk te begrijpen zijn, de last moet rechtvaardig over de verschillende generaties worden verdeeld, en binnen eenzelfde generatie moet er voldoende solidariteit zijn.

Vooraleer hervormingen van welk sociaal beleid dan ook overwogen kunnen worden, is het essentieel stil te staan bij de finale doelstellingen ervan. Evident moeten we dan spreken over sociale bescherming en voor pensioenen gaat het dan in eerste instantie over het beschermen van elkeen in zijn oude dag. Des te meer omdat het verzekeringsmotief in de wettelijke pijler de facto aan belang heeft verloren. Het is ondertussen tot iedereen doorgedrongen hoe kostelijk een welvaartsvast pensioenstelsel wel kan zijn. Het beleid heeft er feitelijk de voorbije decennia in bestaan om de eerste pijler te handhaven met het steeds verder afromen van de pensioenen voor inkomens boven het gemiddelde (bijvoorbeeld door invoering van loonplafonds voor de berekening van de pensioenen). De wettelijke pensioenen (zogenaamde eerste pijler) vinden dus vandaag hun rol vooral in het beschermen tegen armoede en weerspiegelen dus vooral het herverdelingsmotief. Om de legitimiteit van het pensioen te behouden, werden de aanvullende pijlers ontwikkeld om zo te zorgen dat er toch ook voor niet alleen de laagste inkomens een wederkerigheid aanwezig is in het pensioenstelsel.

Itinera Institute Analyse – De pensioenuitdaging

Aanvullend pensioenplan: voortzetting voor tijdelijke werklozen

In een onlangs gepubliceerde ruling aanvaardt de Rulingcommissie dat een aanvullend pensioenplan van de tweede pijler (groepsverzekering, pensioenfonds, …) in een aantal situaties van arbeidsduurvermindering of zelfs van volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst mag voortgezet worden alsof de betrokkene nog voltijds aan de slag was.

Continue reading « Aanvullend pensioenplan: voortzetting voor tijdelijke werklozen »

Het niet betalen van aanvullende pensioenbijdragen is een voortgezet misdrijf

La retenue faite par l’employeur relative aux primes d’assurance collective est de la rémunération. La Cour de cassation considère que le non-paiement de la rémunération constitue une infraction continuée. La prescription tirée de l’article 15 de la loi du 3 juillet 1978 ne peut pas être invoquée (sur la prescription, voyez aussi Cass. 7 februari 2008, C.06.0175.N).

Arbh. Luik 18 december 2008, A.R. nr. 36.245/2009, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 4, 20 april 2010

Gehoudenheid van werkgever en pensioeninstelling t.a.v. de aangesloten werknemer

En raison de l’existence du contrat de travail, l’intimée dispose d’un droit d’action contre son employeur pour exiger de celui-ci l’exécution de son obligation, à savoir lui octroyer le bénéfice d’une assurance de pension complémentaire ainsi que d’une assurance collective maladie et tous accidents.

Les parties sont d’accord pour invoquer l’existence d’une stipulation pour autrui. Ce mécanisme juridique donne naissance à un double contrat : (1) le contrat principal entre l’employeur (stipulant) et la compagnie d’assurance (le promettant) et (2) un contrat accessoire entre l’intimée (tiers bénéficiaire) et la compagnie d’assurance (le promettant).

En principe, l’intimée n’a aucun droit d’action vis-àvis de l’employeur, puisque celle-ci n’a contracté aucune obligation à son égard. En cas d’inexécution de la prestation promise par la compagnie d’assurance, l’intimée ne dispose d’aucun recours contre l’employeur même si l’avantage provient de l’employeur seul et s’il existe manifestement un échange de richesses ou de valeurs par personne interposée, l’intimée ne peut se fonder sur les clauses du contrat principal pour en tirer un quelconque avantage en agissant directement contre l’employeur.

Le contrat de travail comprend l’obligation de l’employeur de souscrire un contrat d’assurance groupe de pension complémentaire mais les dispositions contractuelles de l’assurance ne font pas en elles-mêmes partie du contrat de travail puisque celui-ci lie l’employeur et le travailleur alors que celui là est un contrat conclu entre un preneur d’assurance et un assureur au bénéfice d’un assuré. L’employeur n’est donc pas responsable de la bonne exécution du contrat d’assurance à moins qu’il n’ait commis lui-même une faute distincte en ne payant pas les primes contractuellement prévues, quod non, en l’espèce.

Les modalités, conditions et types de couverture étaient soumis à la discrétion de l’employeur qui pouvait donc en changer sans recueillir le consentement individuel des travailleurs.

Arbh. Luik 18 december 2009, A.R. nr. 36.245/2009, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 4, 20 april 2010

Gehoudenheid van werkgever en pensioeninstelling t.a.v. de aangesloten werknemer

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de pensioentoezegging en de pensioenuitvoering. De pensioentoezegging behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de werkgever en is gericht aan de werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst.

De pensioenuitvoering door de pensioeninstelling gebeurt op basis van de verbintenissen vastgelegd in het pensioenreglement. De groepsverzekeringsovereenkomst is een beding ten behoeve van een derde in de zin van artikel 1121 BW. Het verschaft aan de werknemer een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar.

In de eerste plaats rust de verantwoordelijkheid voor de uitvoering op de pensioeninstelling, om vervolgens en subsidiair hieraan door de werkgever te moeten worden aangevuld, zoals wanneer bij een resultaatsverbintenis de verzekeringsafspraak onvoldoende is om wat aan de werknemer werd toegezegd, te realiseren.

Wanneer een werkgever zijn verplichtingen in verband met de pensioentoezegging nakomt door het afsluiten van een groepsverzekering en het nakomen van zijn verbintenissen dienaangaande, bevrijdt hij zich van zijn pensioenverbintenis ten aanzien van de werknemers.

Arbh. Brussel 10 april 2009, Soc. Kron. 2009, 548.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 4, 20 april 2010

Veroordeling pensioeninstelling voor discriminatie in de aansluiting

Il est interdit à l’employeur de procéder à une discrimination quelconque, sans qu’il faille rechercher si celle-ci est raisonnable ou non, dans l’attribution d’avantages complémentaires de sécurité sociale, y compris en matière de régime complémentaire de pension, aux travailleurs de l’entreprise qui appartiennent à une même catégorie.

La notion de catégorie n’est pas définie par la loi. Elle s’identifie à un groupe homogène de travailleurs, auxquels il est justifié d’accorder les mêmes avantages complémentaires de sécurité sociale, déterminé en fonction de la nature de leur travail, ou du niveau de leurs responsabilités, ou encore d’autres critères plus stricts comme un régime spécifique de rémunération.

L’assureur qui manque à son devoir professionnel de vigilance en négligeant d’attirer l’attention de l’employeur, avec lequel il contracte une assurance de groupe, sur l’existence d’une discrimination illégale dans le régime de pension complémentaire convenu, peut engager sa responsabilité extracontractuelle envers les travailleurs préjudiciés par cette discrimination.

Le dommage subi par ces derniers en suite de la faute de l’assureur consiste dans la perte de la chance de recevoir de l’employeur, si celui-ci avait été averti, l’avantage dû en l’absence de discrimination. La réparation est proportionnée à la part de responsabilité de l’assureur dans la violation de la loi par l’employeur.

Arbh. Luik 8 februari 2010, A.R. nr. 35557/08 en 35569/08, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 4, 20 april 2010