Overeenkomst van aanvullende pensioentoezegging ten voordele van de zaakvoerder

De Administratie telt bij de bezoldigingen van de bestuurder van een vennootschap, de door die vennootschap aan een verzekeringsmaatschappij betaalde premies in het kader van een bedrijfsleidersverzekering. De Administratie acht immers dat het voordeel van het verzekeringscontract rechtstreeks toekomt aan de bestuurder, op basis van een overeenkomst houdende bijkomende pensioentoezegging gesloten tussen de vennootschap en haar bestuurder. Ten onrechte volgens het hof, daar de Administratie niet aantoont dat de betwiste premies definitief werden betaald in het exclusieve en individuele voordeel van de bestuurder en dat de Administratie zelfs niet voorstelt om te bewijzen dat er sprake is van veinzing.

Brussel 17 februari 2010, Fiscalnet 6 juli 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Aanvullend pensioenplan: voortzetting voor tijdelijke werklozen

In een onlangs gepubliceerde ruling aanvaardt de Rulingcommissie dat een aanvullend pensioenplan van de tweede pijler (groepsverzekering, pensioenfonds, …) in een aantal situaties van arbeidsduurvermindering of zelfs van volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst mag voortgezet worden alsof de betrokkene nog voltijds aan de slag was.

Continue reading « Aanvullend pensioenplan: voortzetting voor tijdelijke werklozen »

Aftrekbaarheid van de premietaksen

Mevrouw de volksvertegenwoordiger Martine De Maght vroeg aan de minister van Financiën of de premietaksen van 4,40% een aftrekbare beroepskost vormen.

De minister verwijst naar de 80% regel en verduidelijkt dat de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen van 4.40% een integraal deel is van de werkgeversbijdragen en dus in principe als beroepskost aftrekbaar is.

De premietaks moet mee in beschouwing worden genomen bij de vaststelling van de 80% regel.

20100201_52K0092

Aftrekbaarheid van voorzieningen voor toekomstig te betalen groepsverzekeringspremies

Een werkgever voorziet voor haar personeel een aanvullend pensioen, dat wordt vastgesteld op grond van het aantal jaren dienst en het loon onmiddellijk voorafgaand aan het pensioen. De werkgever legt op de balans een voorziening aan die gelijk is aan het verschil tussen de actuariële waarde van de pensioenverplichtingen gewaardeerd volgens de PBO-methode en het bij de groepsverzekeraar gefinancierde gedeelte. De PBO-methode (Projected Benefit Obligation) houdt voor de berekening van de pensioenverplichting rekening
met het vermoedelijke loon op het ogenblik van de pensionering, in plaats van met het huidige loon. Er wordt dus rekening gehouden met de in de toekomst te verwachten groei van het loon van de werknemer.

Deze voorziening werd door de administratie aan de belastbare grondslag toegevoegd. De rechtbank stelt dat voorzieningen voor toekomstig te betalen groepsverzekeringspremies, die zijn aangelegd om rekening te houden met de verwachte toekomstige groei van het salaris van de werknemers, van belasting kunnen worden vrijgesteld. De rechtbank beslist evenwel om de debatten te heropenen zodat de partijen kunnen concluderen over de vraag of de rechtbank de vrijstelling van de voorzieningen mag weigeren omdat de kosten waarvoor de voorzieningen zijn aangelegd, niet scherp omschreven zouden zijn en/of niet waarschijnlijk zouden zijn.

Rb. Leuven 5 september 2008, De Fiscale Koerier, afl. 2008/719.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Une prime d’assurance groupe déraisonnable

Une société conclut en 1995, un contrat d’assurance-groupe en faveur de ses deux associés/gérants. La convention prévoit le versement d’une prime annuelle de 7.123,37 EUR par assuré. Après quelques années, la société verse une prime unique de 487.738,86 EUR. En raison de ce paiement, la société réalise une importante perte. Un an après, la société est mise en liquidation.

L’administration refuse la déduction, à titre de frais professionnels, de la prime unique payée par la société durant l’année précédant sa liquidation. D’après l’Administration, la prime versée dépasse de manière déraisonnable les besoins professionnels de la société. II ne peut être admis que, à la veille de sa liquidation, la société verse une prime unique dans le cadre du contrat d’assurance groupe en
cours, de manière telle que le résultat de la société présente une lourde perte.

Namur 16 avril 2008, Le Courrier Fiscal 2008, afl. 13, 583 ; zie ook voor een bespreking C. Devoet, « Une pension complémentaire déraisonnable ? », Actualité fiscale, nr. 38, 1-4.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 2