Advies nr. 28 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen

Vanaf 2007 moet het actuele financieringsniveau van de verworven reserves vermeld worden op de jaarlijkse pensioenfiches. Dit kan de werknemer helpen om te oordelen of zijn reserves wel voldoende gefinancierd zijn.

De CBFA heeft een ontwerpcirculaire geschreven met richtlijnen hoe dit financieringsniveau op de fiches moet vermeld worden. De Commissie voor Aanvullende Pensioenen maant de CBFA aan tot voorzichtigheid omdat deze informatie snel verkeerd kan beoordeeld worden.

Advies nr. 28 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen

Advies nr. 27 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen

In de praktijk blijkt dat het niet zo eenvoudig is om te bepalen of een pensioenstelsel sociaal is of niet. Sociale pensioenstelsels genieten van een vrijstelling van de premietaks van 4,40%, maar moeten deze vrijstelling geven als een bijkomend voordeel aan de werknemers. Sociale pensioenstelsels kunnen zowel worden afgesloten op bedrijfs- als op sectorniveau. Maar we merken toch dat sociale pensioenstelsels op sectoraal niveau worden afgesloten, en minder gekend zijn in de bedrijfswereld.

In haar advies vraagt de Commissie voor Aanvullende Pensioenen meer duidelijk om te kunnen bepalen of een pensioenstelsel voldoet aan alle voorwaarden of niet opdat het erkend kan worden als een sociaal stelsel.

Advies nr. 27 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen

Onderscheid tussen arbeiders en bedienden in aanvullende pensioenen

Een werknemer heeft van 1964 tot 1966 gewerkt als tester van televisietoestellen en 1966 tot 1978 als tester van transmissiesystemen. Hij had het statuut van arbeider. Vanaf 1978 is hij overgegaan naar een andere functie en werd hij bediende. Als bediende genoot hij een aanvullend pensioen.

De werknemer meent echter dat hij recht heeft op een aanvullend pensioen berekend vanaf 1964 en baseert zich hiervoor op twee argumenten: (1) ten eerste meent de betrokkene dat hij hoofdzakelijk intellectuele arbeid verrichtte in de periode 1964-1977, waardoor de arbeidsovereenkomst moet worden geherkwalificeerd en (2) ten tweede meent de betrokkene dat er meer algemeen een ongeoorloofde discriminatie is tussen arbeiders en bedienden.

Het Arbeidshof stelt dat de werknemer als tester van transmissiesystemen inderdaad bediende was, aangezien hij hier in hoofdzaak intellectuele arbeid verrichtte. Met betrekking tot het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, stelt het Arbeidshof dat dit is toegelaten in een aanvullend pensioenreglement.

Arbh. Antwerpen 4 juni 2008, A.R. 2070347, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

Overlijdenskapitaal en echtscheiding

Een werknemer geniet een overlijdensdekking in het kader van zijn aanvullend pensioen. Het pensioenreglement bepaalt dat er geen procedure tot echtscheiding hangende mag zijn op de datum van het overlijden, teneinde in aanmerking te kunnen komen als “overlevende echtgenoot”.

In deze zaak is de werknemer overleden tijdens een procedure tot echtscheiding. De rechtbank oordeelde dan ook dat de echtgenote geen recht had op het overlijdenskapitaal. Het feit dat de procedure inzake echtscheiding was weggelaten van de algemene rol overeenkomstig het artikel 730, §2 Ger.W. is niet relevant.

Rb. Antwerpen 15 januari 2008, A.R. 2357/06, ongepubl.

Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

Aftrek als beroepskosten van inhaalbijdragen pensioen

Inzake de inhaalbijdragen voor buiten de onderneming gepresteerde jaren wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  1. i.v.m. de vroeger buiten de onderneming gepresteerde jaren heeft de werknemer geen extrawettelijk pensioen gevormd;
  2. i.v.m. die jaren is een extra-wettelijk pensioen gevormd dat echter lager is dan de regeling die van toepassing is bij de huidige werkgever omdat o.m. de bezoldigingen op een lager peil stonden.

In het eerst bedoelde geval moet de regel van maximum 10 jaar steeds strikt worden toegepast, zelfs wanneer het ondernemingen van dezelfde groep betreft. In het tweede geval hiervoor bedoeld mogen eveneens inhaalbijdragen worden afgetrokken, in de mate dat die ertoe strekken de buiten de onderneming gevormde pensioenrechten op te trekken tot het peil van die welke binnen de onderneming worden gevormd. Hier aanvaardt de administratie dat de maximumtermijn van 10 jaar niet zou gelden voor verbonden ondernemingen. In casu doet zich hier geen van beide gevallen voor.

Antwerpen 24 december 2007, Fiscalnet 2 juli 2008.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

Belastbaarheid in België van aanvullend pensioen opgebouwd in het buitenland

Wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, in hoofde van de werknemer moeten beschouwd worden als bezoldigingen omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, kunnen de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen belast worden op grond van artikel 34 §1, 2° WIB92. Indien bijgevolg niet wettelijk of contractueel is bepaald dat het pensioen op elk moment door de begunstigde opvraagbaar is, is de pensioenvoorziening ten tijde van de aanleg niet ter beschikking van de begunstigde en behoort het pensioen alsdan tot op het ogenblik van de effectieve opeisbaarheid (zijnde in principe de datum van de pensionering) tot het vermogen van de verzekeringsmaatschappij of van de werkgever als beheerder van een eigen pensioenfonds.

In deze zaak konden de betrokkenen volgens het Hof niet beschikken over de aangelegde pensioenreserves, aangezien zij de uitkering ervan niet konden opeisen op een tijdstip dat zij vrijelijk en naar eigen goeddunken konden kiezen. Volgens het Hof wijst het gebrek aan mogelijkheid tot vervroegde afkoop of onmiddellijke opeisbaarheid erop dat de aanleg van een pensioenvoorziening niet in het uitsluitend en definitief voordeel van appellanten is gebeurd: “De cre atie van een boekhoudkundige voorziening deed geen definitief recht ontstaan in hoofde van appellanten ten aanzien van wie de voorziening werd geboekt, en bracht evenmin een schuld tot stand.”

Slechts bij de overdracht naar België, toen de éénmalige premies werden betaald aan de Belgische verzekeraar, zijn de opgebouwde pensioenreserves in het vermogen van de betrokkenen gekomen en konden zij hierover definitief beschikken zodat deze pensioenkapitalen volgens het Hof van Beroep te Antwerpen op dat ogenblik terecht werden belast.

Antwerpen 24 december 2007, Fiscalnet 2 juli 2008.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

Belastbaarheid in België van pensioenreserves opgebouwd in Nederland

Een zelfstandig dokter heeft een aanvullend pensioen opgebouwd in bij een pensioenfonds in Nederland. De aansluiting en de premiestortingen hielden een wettelijke verplichting in naar Nederlands recht. Volgens het pensioenreglement is er voorafgaandelijk aan de pensionering geen mogelijkheid om te beschikken over de pensioenreserves.

De pensioenreserves vormden een uitgesteld inkomen waarover de betrokkene slechts heeft kunnen beschikken bij en door ingang van zijn pensioenleeftijd. Uitgesteld bedrijfsinkomen is, bij wijze van pensioen, belastbaar onder art. 34 WIB92. Volgens de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen is niet naar behoren bewezen dat de betrokkene in Nederland belast dan wel minstens
belastbaar was op de reserves die voor hem toentertijd niet definitief verworven waren. De belastbaarheid als pensioen in België blijft daardoor overeind.

Rb. Antwerpen 26 oktober 2007, Fiscalnet 10 juli 2008.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

Exceptie van onbevoegdheid: bevoegdheid van arbeidsgerechten over aanvullende pensioenen

In een betwisting omtrent het aanvullend pensioen wordt een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP) voor de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt gedaagd. De IBP werpt de exceptie van onbevoegdheid op en vraagt de verwijzing naar de arbeidsrechtbank. De rechtbank wijst deze exceptie af omdat er tussen de gedingpartijen geen arbeidsrelatie bestaat.

De zaak komt voor het Hof van Beroep te Antwerpen, dat oordeelt dat inzake de bevoegdheid het voorwerp van het geschil relevant is en niet het feit of de gedingpartijen ex-werkgever en exwerknemer zijn: “De eerste rechter voegt aan artikel 578, 1° Gerechtelijk Wetboek iets toe, te weten dat de gedingpartijen ex-werkgever en ex-werknemer moeten zijn. Het is voldoende dat het om een geschil gaat uit een arbeidsovereenkomst. Dit is hier volgens de bewoordingen van de inleidende dagvaarding het geval.” Het Hof van Beroep verklaart de exceptie van onbevoegdheid gegrond en verwijst de zaak naar het Arbeidshof.

Antwerpen 19 december 2007, A.R. nr. 1474/06, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

(Geen) verjaring van het aanvullend pensioen uitbetaald in renten

Bij de uitbetaling van een pensioen in maandelijkse renten is de aanvangsdatum van de verjaringstermijn van één jaar (artikel 15 van de arbeidsovereenkomstenwet) telkens de dag waarop elke verschuldigde maand termijn eisbaar werd (artikel 2279 BW). De vordering tot betaling van ouderdomspensioenen voor de maanden na de inleidende dagvaarding is dan ook niet verjaard.

Arbh. Antwerpen 28 mei 2008, A.R. nr. 2070414, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

Grondwettelijk hof: Financiering van de pensioenen van de openbare sector

Wet van 25 april 2007 betreffende de pensioenen van de openbare sector (art. 23, 25, 1°, en 74, achtste streepje).

De stad Brussel sloot zich als eerste aan bij het stelsel van de nieuwe aangeslotenen van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten (RSZPPO) geregeld bij de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen (pool 2). De stad Brussel stelt vast dat bij haar aansluiting in 1997 het percentage voor de overname van de pensioenen van haar personeel is vastgesteld op 27,5 pct., dat is evenveel als de pensioenbijdragevoet, zodat tussen de door de betaling van de pensioenen voortgebrachte lasten en de inkomsten als gevolg van de inning van de bijdragen een evenwicht tot stand werd gebracht. Voor de aansluiting van de steden Luik en Oostende in 2003 is het percentage voor de overname van de pensioenen daarentegen vastgesteld op 35 pct., terwijl de pensioenbijdragevoet 27,5 pct. bedroeg, en voor de aansluiting van de steden Antwerpen en Gent is het percentage voor de overname van de pensioenen vastgesteld op 37 pct., terwijl de pensioenbijdragevoet 29,5 pct. bedroeg: dat verschil van 7,5 pct. tussen het overnamepercentage en de bijdragevoet creëert een inkomstendeficit voor pool 2. De stad Brussel is bijgevolg van mening dat zij, via de verhoging van de bijdragevoet voor de nieuwe aangeslotenen, de financiële gevolgen dragen van een overname van de lopende pensioenen van de andere plaatselijke besturen tegen een hoger percentage dan dat van de pensioenbijdragen. Die financiële last als gevolg van de verplichting om de pensioenbijdragevoet te betalen, weegt zwaarder op de verzoekende partij dan op de andere plaatselijke besturen en vormt eveneens een inmenging in haar recht op het ongestoord genot van eigendom, gewaarborgd bij artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat, in tegenstelling tot wat de stad Brussel beweert, de last van de pensioenen van het personeel van de lokale politie van vóór 1 april 2001 wordt gecompenseerd door een ristorno uitgaande van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie, die evenredig is met het overgenomen deel en het deel dat ten laste van het plaatselijke bestuur blijft. De wetgever heeft dus geen situatie gecreëerd die het financieel evenwicht van het stelsel verstoort en evenmin een financiële last tot stand gebracht die discriminerend zou zijn ten koste van de besturen die onder het stelsel van de nieuwe aangeslotenen ressorteren, waarbij de besturen overigens vrij ervoor hebben gekozen om zich bij dat stelsel aan te sluiten en bijgevolg onder de toepassing van de regels te vallen en de structuur ervan te aanvaarden.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1

GH 1 september 2008, nr. 128/2008