Hof van Cassatie: Dubbelbelastingverdrag België-Nederland

Artikel 18 van het verdrag bepaalt dat pensioenen en andere soortgelijke beloningen, betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar zijn. Het Hof van Cassatie oordeelde dat uit dit artikel niet blijkt dat een vergoeding die verband houdt met in het verleden verstrekte dienstprestaties, maar betaald voor de dienstbetrekking volledig is beëindigd, geen pensioen kan uitmaken. De eiser stelde dat het Hof van Beroep op grond van deze bepaling niet rechtsgeldig kon oordelen dat België heffingsbevoegd was voor een overdracht van pensioenaanspraken die gebeurde ter zake van een voortgezette dienstbetrekking die niet was stopgezet.

Artikel 16 bepaalt dat tantièmes, presentatiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van België die commissaris of bestuurder is van een nv die inwoner is van Nederland, in Nederland mogen worden belast. Het Hof oordeelde dat dit artikel niet van toepassing is op pensioenen of soortgelijke beloningen, zelfs wanneer deze reeds voor de definitieve beëindiging van de dienstbetrekking worden uitbetaald.

Cass. 14 januari 2011, F.09.0097.N/12.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Gelijke behandeling van feitelijk samenwonenden

Een vrouw woonde in Griekenland reeds sinds 1956 samen met een man, die overleed in 1996. Deze man genoot sinds 1995 een rustpensioen. Ook de vrouw genoot een rustpensioen. Na het overlijden van de man vordert de vrouw de uitbetaling van het weduwenpensioen, stellende dat zij reeds 39 jaar op een huwelijkse wijze samenwoonde met de overleden man. Dit werd haar geweigerd omdat een weduwenpensioen enkel kan toegekend worden in geval van een huwelijk. De vrouw stelt dat er sprake is van een schending van artikel 14 EVRM juncto artikel 8 EVRM en artikel 1, 1e Aanvullend Protocol.

Het Hof verwijst naar de zaak Burden en stelt dat de juridische gevolgen van een huwelijk of een ‘burgerlijk partnerschap’, waarin 2 personen duidelijk en uitdrukkelijk beslissen om zich te verbinden, deze relatievorm onderscheiden van andere samenlevingsvormen. Op dezelfde manier dat er tussen, enerzijds, een gehuwd koppel of een ‘burgerlijk partnerschap’ en anderzijds een heteroof homoseksueel koppel waarvan de 2 leden ervoor gekozen hebben om samen te leven zonder echtgenoten of ‘burgerlijke partners’ te worden geen analogie kan zijn, maakt de afwezigheid van dergelijke bindende overeenkomst dat de samenwoningsrelatie, ondanks de lange duur, fundamenteel verschillend is van degene die bestaat tussen echtgenoten of burgerlijke partners. (EHRM 28 april 2008, nr. 13378/05, Burden v. The United Kingdom)

Het Hof stelt dat in casu noch de man, noch de vrouw enige stappen ondernomen hebben om hun samenwonen te laten erkennen of een relatie te creëren waaruit juridische gevolgen voortvloeien. De vrouw kan zich bijgevolg niet beroepen op het gewettigd vertrouwen dat zij zou kunnen genieten van een weduwenpensioen in de hoedanigheid van samenwonende. Er is bijgevolg geen schending.

EHRM 10 februari 2011, nr. 9957/08, Dorosidou v. Grece.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Europees Hof van Justitie: Beperking bescherming werknemers bij insolventie werkgever

Richtlijn 2008/94 stelt een bescherming in voor de werknemers bij insolventie van de werkgever, om de honorering van hun onvervulde aanspraken te garanderen. (Artikel 3 en 7 richtlijn 2008/94) In het kader van artikel 12 van de richtlijn kunnen de lidstaten dit beperken. Artikel 12 laat expliciet een beperking toe indien de werknemer in eigen persoon of samen met nauwe verwanten eigenaar was van een essentieel deel van de onderneming of de vestiging van de werkgever en essentiële invloed had op de activiteiten ervan. (Artikel 12, b en c richtlijn 2008/94)

In een prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of deze bepalingen zich verzetten tegen een nationaalrechtelijke bepaling die een werknemer uitsluit van de garantie van honorering van onvervulde aanspraken op grond dat hij in de zes maanden vóór de aanvraag van faillissement van de betrokken onderneming in eigen persoon of samen met nauwe verwanten eigenaar was van een essentieel deel van deze onderneming en een aanzienlijke invloed op de activiteiten ervan uitoefende.

Het Hof antwoordt dat artikel 12, c van de richtlijn geen termijn oplegt voor bezit van een essentieel deel van de betrokken onderneming Het Hof oordeelt dat de nationale bepaling geen afbreuk doet aan het doel van de richtlijn. Het sluit immers situaties uit waarin niet uit te sluiten valt dat de uitgesloten werknemer verantwoordelijk kan zijn voor de insolventie van de betrokken onderneming. De richtlijn verzet zich bijgevolg niet tegen een dergelijke nationale regeling.

HvJ 10 februari 2011, nr. C-30/10.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Benchmark voor prudent karakter van een pensioenfonds

De Belgische wetgeving legt op dat een pensioenfonds voldoende prudent moet zijn bij het vaststellen van haar technische voorzieningen. In tegenstelling tot andere landen worden er evenwel geen rekenregels opgelegd om de hoogte van de technische voorzieningen te bepalen. Ieder pensioenfonds moet in functie van haar risico’s deze rekenregels vaststellen.

In een seminarie van 17 maart geeft de CBFA een benchmark waartegen kan geoordeeld worden of een pensioenfonds een prudente buffer heeft of niet. De benchmark wordt bepaald door de verhouding van de « langetermijn technische voorzieningen » (LTV) ten aanzien van de « kortetermijn technische voorzieningen » (KTV).

Verhouding
Percentage van IBP’s Percentage van balanstotaal
LTV / KTV 2008 2009 2008 2009
>150% 5.37% 9.01% 10.27% 18.73%
>125% 15.12% 21.81% 25.77% 29.84%
>120% 20.98% 27.13% 29.00% 33.77%
>115% 27.80% 38.30% 35.71% 45.51%
>110% 40.00% 52.13% 46.58% 51.19%
>105% 57.56% 67.55% 72.50% 73.02%
>100% 75.12% 87.23% 88.18% 94.77%
100% 24.88% 12.77% 11.82% 5.23%

Vrijstellingen van verzekeringstaks voor FBZ

De minister van Financiën antwoordt op vraag van mevrouw de volksvertegenwoordiger Meryame Kitir dat sectorale pensioenplannen die ingericht worden door een Fonds voor Bestaanszekerheid genieten van een vrijstelling van de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen van 4,40%.

De Fondsen voor Bestaanszekerheid worden immers beschouwd als openbare instellingen die op basis van het Wetboek diverse rechten en taksen (artikel 176/2, 6°) zijn vrijgesteld van de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen.

53K0023

Lijst van erkende pensioeninstellingen

Sigedis heeft een lijst van erkende pensioeninstellingen en van de sectorale inrichters gepubliceerd (zie hieronder). Nuttig aan deze lijst is dat nu ook het ondernemingsnummer wordt toegevoegd. Op de listing van de CBFA is immers enkel het CBFA erkenningsnummer opgenomen en dit is niet altijd even handig als u gegevens over de pensioeninstelling wilt opzoeken op de Balanscentrale van de Nationale Bank. Dit wordt nu een stuk eenvoudiger aan de hand van het ondernemingsnummer.

Het XSD-schema dat hoort bij de aangifte-instructies DB2P (versie 01.02) is vanaf nu eveneens beschikbaar (zie hieronder). Op de site www.db2p vindt u ook meer informatie over de versienummering van de aangifte-instructies en het XSD-schema.

Vanaf heden kan de Lokale Beheerder met hoedanigheid « Beheerder Aanvullende Pensioenen » een technische gebruiker aanstellen. Deze technische gebruiker is de contactpersoon op het niveau van de hoedanigheid voor de uitwisseling van gegevens via batch. Er kan dus slechts één technische gebruiker worden aangesteld voor alle toepassingen binnen de hoedanigheid. Momenteel is binnen de hoedanigheid « Beheerder Aanvullende Pensioenen » enkel de toepassing « Databank Aanvullende Pensioenen – Pre-load » (PLDB2P) beschikbaar. Meer informatie over de creatie van een technische gebruiker en de fysieke kanalen vindt u eveneens op de site van db2p.

listeOrganismesPension

db2p_v200_extern

remarquesXSD_nl_230311

Aangepaste aangifte-instructies Sigedis

Sigedis heeft de nieuwe versie van de aangifte-instructies (versie 01.02) gepubliceerd. Versie 01.02 vervangt de vorige versie (01.01) van de aangifte-instructies.

Aangevende instantie kunnen deelnemen aan het voorafgaandelijk opladen van de identificatiegegevens die nodig zijn voor de aangifte DB2P. Conform de aangifte-instructies moeten rechtspersonen, en met name inrichters en pensioeninstellingen, geïdentificeerd worden aan de hand van hun KBO-nummer. Individuen (vb. aangeslotenen), moeten geïdentificeerd worden aan de hand van het identificatienummer van het Rijksregister (Rijksregister-nummer) of van de KSZ (BIS-nummer). Deze nummers zijn cruciaal voor het welslagen van de eigenlijke DB2P-aangiftes, hoewel u, als pensioeninstelling of dienstenleverancier, niet altijd beschikt over deze nummers. Om u toe te laten uw databanken te actualiseren en verrijken met het oog op de aangifte DB2P voorziet de KSZ, in samenwerking met Sigedis, een procedure voor het voorafgaandelijk opladen van de identificatiegegevens. Deze operatie van voorafgaande verrijking wordt « pre-load » genoemd.

Normaalgezien moet een VTE, een Lokale Beheerder (LB) of een User een personeelslid zijn van de Entiteit waarvoor ze zijn aangeduid. Er zijn echter pensioeninstellingen en sectorale inrichters die geen eigen personeel hebben waarvan ze de werkgever zijn. Daarom werd beslist dat in die gevallen zal aanvaard worden dat een Lokale Beheerder en/of User wordt aangeduid die geen werknemer is van die pensioeninstelling of sectorale inrichter, maar van een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon waarmee de pensioeninstelling of sectorale inrichter in kwestie een contractuele band heeft die de inzet van deze personen regelt (vb. personeel van een onderneming die deel uitmaakt van de sector, van de inrichter, van een dienstenleverancier, enz.). Bijkomend werd nu in samenspraak met KSZ en RSZ een vereenvoudigde procedure uitgewerkt voor de registratie in het User Management voor deze Entiteiten zonder personeel. Waar de procedure tot nu tot voorzag in een registratie in drie stappen (eerst aanduiding VTE, vervolgens aanvraag tot activering van de hoedanigheid « Beheerder Aanvullende Pensioenen » en tot slot een login in het User Management door de aangeduide VTE met het oog op de aanduiding van een Lokale Beheerder voor die hoedanigheid), maakt het nieuwe aangepaste formulier het nu mogelijk om deze drie stappen in één keer te zetten en zonder dat een login nog noodzakelijk is.

Aangifte-instructies_versie_01_02_NL

PRELOAD_NL

UMAN_FORMULIER_NL_140311

Regularisatie van studieperiodes in het werknemers- en zelfstandigenstelsel

Mevrouw de volksvertegenwoordiger Sonja Becq stelt vast dat weinig geweten is omtrent de mogelijkheid tot gelijkstelling van de studiejaren voor de berekening van het pensioen voor werknemers/zelfstandigen.

De minister van Pensioenen antwoordt dat in 2009 er 264 aanvragen waren en ongeveer 225 effectieve betalingen (stelsel werknemers). In het werknemersstelsel kunnen studieperioden geregulariseerd worden binnen de tien jaar na het beëndigen van de studies. In de pensioenregeling van de zelfstandigen geldt deze tijdslimiet niet.

De huidige kostprijs voor één geregulariseerd studiejaar bedraagt 1.307,52 euro. Deze kostprijs is gebaseerd op de evolutie van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandloon. Dit maandloon evolueert mee met de index. Het jaarlijks pensioenvoordeel bedraagt bij benadering 227,89 euro voor een pensioen als alleenstaande en 284,86 euro voor een gezinspensioen (bruto bedragen berekend op basis van een loopbaanbreuk in 45sten). Het bedrag van de regularisatie kan dus, theoretisch gezien, worden gerecupereerd in minder dan zes jaar.

53K0022

Pensioenleeftijd en arbeidsmarktbeleid: waar blijft het recht?

België kent geen verplichte pensioenleeftijd voor werknemers. Andere landen kennen dit vaak wel. Drie recente arresten van het Europees Hof van Justitie gaan over de verplichte pensioenleeftijd (zie nrs. 1.2, 1.3 en 1.4. in deze nieuwsbrief). Samengevat laat het Hof toe dat lidstaten een verplichte pensioenleeftijd installeren met het oog op het voeren van een arbeidsmarktbeleid.

Zowel het Europees recht als het nationaal recht van tal van lidstaten loopt hierbij duidelijk achterop. Veel van de juridische teksten gaan nog uit van het klassieke institutionele arbeidsmarktprofiel. De verplichte pensioenleeftijd laat volgens deze filosofie toe dat jongeren op de arbeidsmarkt komen. Er wordt met andere woorden geredeneerd in de vorm van communicerende vaten tussen oud en jong. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw las men deze redenering ook geregeld. Dan ging het niet zozeer over jong en oud maar over vrouwen en mannen. Zouden de vrouwen de plaatsen van de mannen gaan innemen in de arbeidsmarkt? Dit bleek nonsens. De arbeidsmarkt laat zich niet vangen door al te eenvoudige premissen.

Ondertussen is het genoegzaam geweten dat de arbeidsmarkt veel complexer is. De vraag en het aanbod in deze markt kent een eigen unieke interactie tussen tal van factoren. Het gaat niet louter over prijs en product maar ook over factoren zoals onderwijs, opleiding, arbeidsreglementering, sociale zekerheid, fiscaliteit, loonoverleg …

Economisten en sociologen allerhande hebben reeds lange tijd de omslag gemaakt als het gaat over arbeidsmarktbeleid. Zowel de Europese wetgever als die van de verschillende lidstaten met een verplichte pensioenleeftijd hebben echter nog werk voor de boeg. Het pensioenrecht is (nog) niet afgestemd op het arbeidsmarktbeleid.

En in België? In België velde het Grondwettelijk Hof – geheel toevallig – ook een arrest in een gelijkaardige problematiek (zie het arrest onder 2.1. in deze nieuwsbrief). Dit arrest is mijn inziens een gemiste kans van het Grondwettelijk Hof.

De zaak handelt over artikel 83 §1 arbeidsovereenkomstenwet. Er is in België geen automatisch einde van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of bij het indienen van een pensioenaanvraag. Evenwel zijn er in de arbeidsovereenkomstenwet afwijkende opzeggingstermijnen voorzien voor het ontslag van oudere bedienden met een grote anciënniteit. De oorspronkelijke reden is het vermijden van al te lange opzeggingstermijnen voor deze werknemers. De vraag rees of deze regel rond de verkorte opzeggingstermijnen echter geen discriminatie inhoudt op basis van leeftijd.

Het Grondwettelijk Hof ziet geen probleem: er is geen schending van het gelijkheidsbeginsel: oudere werknemers met anciënniteit mogen verkorte opzeggingstermijnen krijgen. Eén van de argumenten die het Hof aanhaalt is bijzonder: “De keuze voor de leeftijd van vijfenzestig jaar is niet arbitrair, maar stemt overeen met de pensioengerechtigde leeftijd, te weten de leeftijd waarop de werknemer recht heeft op een volledig rustpensioen. (B.5.4.)”

Het Grondwettelijk Hof maakt hier volgens mij een uitschuiver. Niet iedere vijfenzestigjarige heeft in principe een “volledig” pensioen. Bovendien veronderstelt het Grondwettelijk Hof dat er een vorm van “recht” is op een bepaalde leeftijd. De redenering moet echter anders zijn: door een verkorte opzeggingstermijn loopt de betrokkene een aantal pensioenrechten mis. Zijn pensioenopbouw wordt principieel gefnuikt door de regel. Er is immers geen principieel volledig recht. Jongere werknemers kennen dit probleem niet. In die zin had het Grondwettelijk Hof er veel beter aan gedaan om het evidente uit te spreken: er is wel degelijk discriminatie op grond van leeftijd. Dit had juridisch even verdedigbaar geweest en had geleid tot een herziening van het begrip pensioenleeftijd in het arbeidsrecht.

Het verband tussen de uitspraak van het Grondwettelijk Hof en de arresten van het Europees Hof van Justitie is duidelijk: het recht loopt achter op de socio-economische realiteit als het over de pensioenleeftijd gaat.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2

Aftrekbaarheid aanvullend pensioen en de 80%-grens

Tussen een onderneming en wijlen haar gedelegeerd bestuurder werd er een onderhands ‘pensioencontract’ afgesloten. Dit voorzag in de toekenning vanaf de beëindiging van zijn mandaat, van een maandelijks pensioen. Na het overlijden van de man, werden de pensioenbedragen aan zijn weduwe uitgekeerd. De fiscale administratie heeft het verschil tussen het aan de weduwe toegekende brutopensioen en het maximumbedrag van de geïndexeerde renten bij toepassing van artikel 59 WIB92 als niet aftrekbare pensioenen en pensioenbijdragen verworpen.

Krachtens artikel 59, eerste lid, WIB92 bepaald de voorwaarden waaronder werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als beroepskosten worden aangemerkt. Zo moeten ze definitief worden gestort aan een in België gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor sociale voorzieningen en zijn pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen slechts als beroepskosten aftrekbaar in zover ze niet meer bedragen dan hetgeen door storting van bijdragen als bedoeld in artikel 59 WIB92, zou zijn verkregen. De voormelde aftrekbeperking houdt in dat de pensioenen enz. slechts aftrekbaar zijn in de mate dat de wettelijke en extrawettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering uitgedrukt in jaarlijkse renten, waarvan een indexering is toegelaten, niet meer bedragen dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging (artikel 34 KB/WIB ’92) en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid (artikel 34 KB/WIB ’92).

Het Hof van Beroep stelt vast dat de fiscale administratie niet betwist dat de in artikel 59 WIB92 gestelde beperking tot 80% in principe eveneens van toepassing is met betrekking tot de pensioenen die door een onderneming aan de rechtverkrijgenden van gewezen personeelsleden worden toegekend. Er dient eerst onderzocht te worden of de aftrekbeperking wel degelijk correct en in overeenstemming met artikel 59 WIB92 werd en wordt toegepast. Uit geen enkel stuk van het administratief dossier blijkt dat dit wettigheidtoezicht door de administratie werd uitgevoerd. Het behoort dat partijen hieromtrent standpunt zouden innemen en alle stukken, die dergelijk wettigheidtoezicht zouden moeten toelaten uit te voeren, zouden overleggen. Het Hof van Beroep heropent de debatten teneinde partijen toe te laten conclusies op te stellen omtrent de toepassing va de aftrekbeperking tot 80%.

Antwerpen, 18 mei 2010, Fiscalnet 29 september 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2