Groepsverzekering en huwelijksvermogensstelsel

Artikel 127 en 128 van de Landverzekeringswet bepalen dat de aanspraken, ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoot ten behoeve van de andere of van zichzelf heeft bedongen, een eigen goed is van de begunstigde echtgenoot. Er is geen vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen, tenzij de premiebetalingen kennelijk de mogelijkheden van dit vermogen te boven gaan.

Bij arrest nr. 54/99 van 26 mei 1999 heeft het Grondwettelijk Hof reeds gesteld dat deze artikelen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden. In deze zaak ging het om een met gemeenschap van goederen gehuwd koppel, waarbij één van de echtgenoten een levensverzekering was aangegaan om de goede afloop van de terugbetaling van gemeenschappelijke leningen te waarborgen en, na de terugbetaling, om een kapitaal op te leveren voor de verzekeringsnemer als hij een overeengekomen leeftijd bereikt. Overeenkomstig artikelen 127 en 128 van de landverzekeringsovereenkomst moet dit kapitaal beschouwd worden als een eigen goed en is er geen aanleiding tot vergoeding, tenzij de premiebetalingen kennelijk de mogelijkheden van de gemeenschap te boven gaan. In deze omstandigheden zag het Grondwettelijk Hof een schending.

In de zaak voor het Hof van Cassatie ging de betwisting over voordelen, verkregen naar aanleiding van een groepsverzekering die als aanvullend pensioen dient. Deze groepsverzekering heeft echter een meer collectief karakter. Door arrest nr. 54/99 van het Grondwettelijk Hof naar analogie toe te passen op deze situatie, hebben de rechters de door het arrest vastgestelde schending uitgebreid tot een vraag die geen identiek onderwerp heeft als degene waarover het Grondwettelijk Hof uitspraak heeft gedaan. Bijgevolg schenden de rechters artikelen 26, §2, 2° en 28 van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof.

Cass. nr. C.09.0635.N van 24 januari 2011.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2011-2012, nieuwsbrief nr. 1

Aanvullend pensioen en huwelijksvermogensrecht

De werkgever van een, met gemeenschap van goederen gehuwde, echtgenoot heeft een groepsverzekering afgesloten voor zijn werknemers, die dient als financiering van een aanvullend pensioen. De werkgever neemt de betaling van de premies voor zijn rekening.

Artikel 127 en 128 van de Landverzekeringsovereenkomstenwet bepalen dat de aanspraken, ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoot ten behoeve van de andere of van zichzelf heeft bedongen, een eigen goed is van de begunstigde echtgenoot. Er is geen vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen, tenzij de premiebetalingen kennelijk de mogelijkheden van dit vermogen te boven gaan.

Krachtens artikel 127 is het kapitaal van de groepsverzekering bijgevolg eigen. De vraag rijst of dit geen schending inhoudt van artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Doordat de groepsverzekering in een aanvullend inkomen voorziet, gaat het om een spaarverrichting. Zelfs al worden de premies van de groepsverzekering door de werkgever betaald, en niet op het loon ingehouden, zijn ze een voordeel dat de werknemer uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst verkrijgt. De prestaties van een dergelijke verzekering kunnen derhalve als inkomsten uit beroepsbezigheden worden beschouwd, die luidens artikel 1405, 1°, van het Burgerlijk Wetboek gemeenschappelijk zijn. Het Hof is dan ook van mening dat het niet redelijk verantwoord is dat het kapitaal beschouwd zou worden als een eigen goed.

GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2011-2012, nieuwsbrief nr. 1

Echtscheidingen en aanvullende pensioenen: een moeilijk huwelijk

In deze nieuwsbrief wordt een boeiende echtscheidingszaak besproken (Hof van Beroep Brussel, 9 november 2010 – zie nr. 5.1). De feiten zijn zeer eenvoudig. Een koppel huwt in 1989 onder het wettelijk stelsel. In 1999 gaat het koppel uiteen. In 2003 wordt het echtscheidingsvonnis uitgesproken en overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man had tijdens het huwelijk een groepsverzekering via zijn werkgever. De vrouw vraagt logischerwijze dat er een verrekening komt van de reserve. Volgens de algemene regels van het wettelijk stelsel gaat het immers om gemeenschappelijke gelden. Er wordt in 2003 beroep aangetekend tegen het echtscheidingsvonnis. De zaak komt in tweede aanleg voor bij het Hof van Beroep in Brussel in 2010. Er rijzen twee vragen in verband met de verrekening van de groepsverzekering.

Continue reading « Echtscheidingen en aanvullende pensioenen: een moeilijk huwelijk »

Groepsverzekering en echtscheiding

Het Hof van Beroep van Brussel oordeelde in een arrest betreffende de groepsverzekering in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding dat er geen rekening kan gehouden worden met het fiscale gunsttarief van 10%. Bij de vereffening moet immers rekening gehouden worden met de elementen en omstandigheden geldend op dat ogenblik. Het staat immers niet vast dat de echtgenoot de verzekering slechts optrekt na zijn 65 jaar of deze leeftijd wel haalt. Daarenboven haalt het Hof aan dat de fiscale tarieven in de toekomst gewijzigd kunnen worden door de wetgever.

Verder bevestigde het Hof dat het afkooprecht een eigen goed is, maar de afkoopwaarde gemeenschappelijk. Bijgevolg is er vergoedingsplicht. Het feit dat er niet uitbetaald werd tijdens het huwelijk en de verzekering is afgesloten door de exwerkgever van de echtgenoot, doet hier geen afbreuk aan. Het bedrag van de vergoeding moet gelijk zijn aan de vermogenswaarde die gelijk is aan de huidige afkoopwaarde.

HvB Brussel 9 november 2010, www.juridat.be.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Gelijke behandeling van feitelijk samenwonenden

Een vrouw woonde in Griekenland reeds sinds 1956 samen met een man, die overleed in 1996. Deze man genoot sinds 1995 een rustpensioen. Ook de vrouw genoot een rustpensioen. Na het overlijden van de man vordert de vrouw de uitbetaling van het weduwenpensioen, stellende dat zij reeds 39 jaar op een huwelijkse wijze samenwoonde met de overleden man. Dit werd haar geweigerd omdat een weduwenpensioen enkel kan toegekend worden in geval van een huwelijk. De vrouw stelt dat er sprake is van een schending van artikel 14 EVRM juncto artikel 8 EVRM en artikel 1, 1e Aanvullend Protocol.

Het Hof verwijst naar de zaak Burden en stelt dat de juridische gevolgen van een huwelijk of een ‘burgerlijk partnerschap’, waarin 2 personen duidelijk en uitdrukkelijk beslissen om zich te verbinden, deze relatievorm onderscheiden van andere samenlevingsvormen. Op dezelfde manier dat er tussen, enerzijds, een gehuwd koppel of een ‘burgerlijk partnerschap’ en anderzijds een heteroof homoseksueel koppel waarvan de 2 leden ervoor gekozen hebben om samen te leven zonder echtgenoten of ‘burgerlijke partners’ te worden geen analogie kan zijn, maakt de afwezigheid van dergelijke bindende overeenkomst dat de samenwoningsrelatie, ondanks de lange duur, fundamenteel verschillend is van degene die bestaat tussen echtgenoten of burgerlijke partners. (EHRM 28 april 2008, nr. 13378/05, Burden v. The United Kingdom)

Het Hof stelt dat in casu noch de man, noch de vrouw enige stappen ondernomen hebben om hun samenwonen te laten erkennen of een relatie te creëren waaruit juridische gevolgen voortvloeien. De vrouw kan zich bijgevolg niet beroepen op het gewettigd vertrouwen dat zij zou kunnen genieten van een weduwenpensioen in de hoedanigheid van samenwonende. Er is bijgevolg geen schending.

EHRM 10 februari 2011, nr. 9957/08, Dorosidou v. Grece.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 3

Overlijdenskapitaal en echtscheiding

Een werknemer geniet een overlijdensdekking in het kader van zijn aanvullend pensioen. Het pensioenreglement bepaalt dat er geen procedure tot echtscheiding hangende mag zijn op de datum van het overlijden, teneinde in aanmerking te kunnen komen als “overlevende echtgenoot”.

In deze zaak is de werknemer overleden tijdens een procedure tot echtscheiding. De rechtbank oordeelde dan ook dat de echtgenote geen recht had op het overlijdenskapitaal. Het feit dat de procedure inzake echtscheiding was weggelaten van de algemene rol overeenkomstig het artikel 730, §2 Ger.W. is niet relevant.

Rb. Antwerpen 15 januari 2008, A.R. 2357/06, ongepubl.

Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1