Pensioenleeftijd en arbeidsmarktbeleid: waar blijft het recht?

België kent geen verplichte pensioenleeftijd voor werknemers. Andere landen kennen dit vaak wel. Drie recente arresten van het Europees Hof van Justitie gaan over de verplichte pensioenleeftijd (zie nrs. 1.2, 1.3 en 1.4. in deze nieuwsbrief). Samengevat laat het Hof toe dat lidstaten een verplichte pensioenleeftijd installeren met het oog op het voeren van een arbeidsmarktbeleid.

Zowel het Europees recht als het nationaal recht van tal van lidstaten loopt hierbij duidelijk achterop. Veel van de juridische teksten gaan nog uit van het klassieke institutionele arbeidsmarktprofiel. De verplichte pensioenleeftijd laat volgens deze filosofie toe dat jongeren op de arbeidsmarkt komen. Er wordt met andere woorden geredeneerd in de vorm van communicerende vaten tussen oud en jong. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw las men deze redenering ook geregeld. Dan ging het niet zozeer over jong en oud maar over vrouwen en mannen. Zouden de vrouwen de plaatsen van de mannen gaan innemen in de arbeidsmarkt? Dit bleek nonsens. De arbeidsmarkt laat zich niet vangen door al te eenvoudige premissen.

Ondertussen is het genoegzaam geweten dat de arbeidsmarkt veel complexer is. De vraag en het aanbod in deze markt kent een eigen unieke interactie tussen tal van factoren. Het gaat niet louter over prijs en product maar ook over factoren zoals onderwijs, opleiding, arbeidsreglementering, sociale zekerheid, fiscaliteit, loonoverleg …

Economisten en sociologen allerhande hebben reeds lange tijd de omslag gemaakt als het gaat over arbeidsmarktbeleid. Zowel de Europese wetgever als die van de verschillende lidstaten met een verplichte pensioenleeftijd hebben echter nog werk voor de boeg. Het pensioenrecht is (nog) niet afgestemd op het arbeidsmarktbeleid.

En in België? In België velde het Grondwettelijk Hof – geheel toevallig – ook een arrest in een gelijkaardige problematiek (zie het arrest onder 2.1. in deze nieuwsbrief). Dit arrest is mijn inziens een gemiste kans van het Grondwettelijk Hof.

De zaak handelt over artikel 83 §1 arbeidsovereenkomstenwet. Er is in België geen automatisch einde van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of bij het indienen van een pensioenaanvraag. Evenwel zijn er in de arbeidsovereenkomstenwet afwijkende opzeggingstermijnen voorzien voor het ontslag van oudere bedienden met een grote anciënniteit. De oorspronkelijke reden is het vermijden van al te lange opzeggingstermijnen voor deze werknemers. De vraag rees of deze regel rond de verkorte opzeggingstermijnen echter geen discriminatie inhoudt op basis van leeftijd.

Het Grondwettelijk Hof ziet geen probleem: er is geen schending van het gelijkheidsbeginsel: oudere werknemers met anciënniteit mogen verkorte opzeggingstermijnen krijgen. Eén van de argumenten die het Hof aanhaalt is bijzonder: “De keuze voor de leeftijd van vijfenzestig jaar is niet arbitrair, maar stemt overeen met de pensioengerechtigde leeftijd, te weten de leeftijd waarop de werknemer recht heeft op een volledig rustpensioen. (B.5.4.)”

Het Grondwettelijk Hof maakt hier volgens mij een uitschuiver. Niet iedere vijfenzestigjarige heeft in principe een “volledig” pensioen. Bovendien veronderstelt het Grondwettelijk Hof dat er een vorm van “recht” is op een bepaalde leeftijd. De redenering moet echter anders zijn: door een verkorte opzeggingstermijn loopt de betrokkene een aantal pensioenrechten mis. Zijn pensioenopbouw wordt principieel gefnuikt door de regel. Er is immers geen principieel volledig recht. Jongere werknemers kennen dit probleem niet. In die zin had het Grondwettelijk Hof er veel beter aan gedaan om het evidente uit te spreken: er is wel degelijk discriminatie op grond van leeftijd. Dit had juridisch even verdedigbaar geweest en had geleid tot een herziening van het begrip pensioenleeftijd in het arbeidsrecht.

Het verband tussen de uitspraak van het Grondwettelijk Hof en de arresten van het Europees Hof van Justitie is duidelijk: het recht loopt achter op de socio-economische realiteit als het over de pensioenleeftijd gaat.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2