Bijdragen voor vastbenoemden stijgt met 2,5%

Lokale besturen kunnen het wettelijk pensioen van hun statutairen financieren via een aansluiting aan het omslagstelsel van de RSZ-PPO. Tot op heden dienden de besturen die al enige tijd waren aangesloten (de zogenaamde “pool 1”) hiervoor een bijdrage te betalen van 27,50. 7,50% wordt gedragen door het personeelslid, 20% door het bestuur.

Verschillende studies hebben in het verleden al gewaarschuwd dat deze bijdrage onvoldoende zal zijn om de pensioenlast van de vergrijzing te dragen. De verwachte implosie is deels te verklaren doordat er minder en minder vastbenoemden zijn waardoor de basis om de bijdragen te heffen kleiner en kleiner wordt.

Voor het jaar 2010 zullen de pensioenbijdragen voor de vastbenoemde personeelsleden stijgen van 27,50% naar 30,00%.  Normaal zou er een stijging zijn tot 32,50%, maar aangezien er nog reserves zijn, kan de stijging getemperd worden.

Dienst Sociale Zekerheid – Mededeling 2009/12

Evolutie van contractueel pensioen voor niet-statutairen

Op vraag van mevrouw Becq antwoordt de minister van pensioenen op 21 september 2009 dat er een algemeen wetgevend kader zal worden ingediend voor eind 2009.

De doelstelling is om het verschil tussen het pensioen van een werknemer en een vastbenoemde ambtenaar integraal weg te werken. Het voorstel zal geen termijn hiervoor vastleggen, noch een minimum bijdrage voorzien. Er wordt enkel een algemeen kader geschept dat als basis kan dienen voor onderhandelingen.

Parlementaire vraag van Sonja Becq dd 29/07/2009 over een aanvullend pensioen voor contractuelen

Gemiddelde pensioen per maand

Gemiddeld brutopensioen per maand

(Rust- en overlevingspensioen voor een gemiddelde loopbaan (per 1 januari 2009))

  • Werknemers: € 1.016,00
  • Zelfstandigen: € 726,00
  • Ambtenaren: € 2.237,27

Minimum brutopensioen per maand

(Rustpensioen voor een volledige loopbaan, voltijdse betrekking (per 1 juli 2009))

  • Werknemers: € 1.004,87 (alleenstaande) en € 1.255,69 (gezin)
  • Zelfstandigen: € 920,62 (alleenstaande) en € 1.213,44 (gezin)
  • Ambtenaren: € 1.188,84 (alleenstaande) en € 1.486,02 (gezin)

Maximum brutopensioen per maand

(Rustpensioen voor een volledige loopbaan, voltijdse betrekking (per 1 juli 2009))

  • Werknemers: € 1.805,21 (alleenstaande) en € 2.256,51 (gezin)
  • Zelfstandigen: € 1.012,67 (alleenstaande) en € 1.265,84 (gezin)
  • Ambtenaren: € 5.805,26

Bron: “Als de ijsschots smelt”, De Standaard, 17 september 2009

AG Insurance haalt collectieve hospitalisatieverzekering van de bouwsector binnen

AG Insurance slaagde er in om de collectieve hospitalisatieverzekering van de bouwvakkers in de wacht te slepen. In die sector zijn zo’n 170.000 bouwvakkers actief.

Die collectieve verzekering komt er ter uitvoering van het sectoraal akkoord 2009-2010 waardoor alle bouwvakkers vanaf 1 januari 2010 een collectieve hospitalisatieverzekering genieten. De polis wordt gefinancierd met geld van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf, waarvan Daniel Vanhaeverbeke directeur-generaal is.

Arbeiders die al via hun werkgever een collectieve hospitalisatieverzekering genieten, zullen pas toetreden op de eerstvolgende vervaldag na 1 januari 2010 waarop dit plan opgezegd kan worden. Aangezien de verzekering alle bouwvakkers dekt, hebben de bouwbedrijven er alle belang bij om hun bestaande polis op te zeggen.

In het sectorakkoord is ook afgesproken dat gezinsleden aangesloten zullen kunnen blijven, als ze dat vandaag ook al zijn. Die premies moeten dan wel door die gezinsleden zelf worden gedragen en die liggen volgens Vanhaeverbeke ook iets hoger dan de premie die de sector voor de bouwvakkers uit de brand heeft kunnen slepen.

Het fonds betaalt een vaste premie van 110 euro per jaar voor elke bouwvakker. Een en ander betekent dat AG Insurance jaarlijks pakweg 18 miljoen euro binnenhaalt.

Pension Architects, het adviesbureau van Ivan Eulaers, trad als adviseur op voor het fonds en zorgt ook mee voor de verdere implementatie en technische ondersteuning.

Volgens Vanhaeverbeke bleven in de laatste fase alleen nog AG Insurance en DKV Belgium over.

Bron: “Assuropolis”, Kluwer, 7/09/2009

Wet Verwilghen bis – Implicaties voor individuele en collectieve ziekteverzekeringen

Over de Wet op de ziekteverzekeringsovereenkomsten, beter bekend als de wet Verwilghen, is al veel geschreven. Na publicatie op 10 augustus 2007 werd al snel duidelijk dat de wet nog veel ruimte liet voor interpretatie en dat een aantal vragen onbeantwoord bleven. Een reparatiewet leek dus onvermijdelijk. Op 8 juli 2009 werd de wet van 17 juni 2009 tot wijziging van de wet Verwilghen gepubliceerd in het Belgisch staatsblad. Wij zetten de gevolgen voor de verzekeringen medische kosten en gewaarborgd inkomen op een rijtje.

De nieuwe wet heeft implicaties voor zowel de individuele als de collectieve ziekteverzekeringen.

Eerst en vooral vindt er een verandering plaats in de definitie van de individuele en de collectieve ziekteverzekeringen. Voortaan zullen de collectieve verzekeringen onder de noemer ‘beroepsgebonden verzekeringen’ gecatalogeerd worden en de individuele verzekeringen onder de noemer ‘niet-beroepsgebonden verzekeringen’.

Onder beroepsgebonden ziekteverzekeringen wordt verstaan: de ziekteverzekeringen die gesloten zijn door één of meerdere verzekeringsnemers ten behoeve van één of meerdere personen die op het moment van aansluiting bij de verzekering beroepsmatig met de verzekeringsnemer verbonden zijn.

De beroepsband wordt nu dus doorslaggevend om onder de ene of de andere categorie te vallen.

Contracten die door een verzekeringsnemer zijn afgesloten ten voordele van meerdere verzekerden zonder dat er een beroepsband aanwezig is, worden voortaan als niet-beroepsgebonden verzekering aanzien. Deze contracten dienen voortaan de regels van de vroegere individuele contracten ( levenslang karakter – beperkte opzegbaarheid) te volgen in plaats van die van de collectieve contracten ( jaarlijks opzegbaar – informatieverplichtingen).

Beroepsgebonden verzekeringen

Voor deze categorie van verzekeringen blijven de informatieverplichtingen omtrent de mogelijkheden tot individuele voortzetting en voorfinanciering van kracht.

De enige wijziging betreft de termijn waarbinnen een hoofdverzekerde zijn/haar aanvraag tot voortzetting kan doen bij de verzekeraar.

De eerste wet bepaalde dat deze termijn 30 dagen bedraagt nadat de hoofdverzekerde door de werkgever op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid tot voortzetting.

Volgens de nieuwe wet kan deze termijn van 30 dagen met 30 dagen verlengd worden. De verzekerde dient de verzekeraar schriftelijk of elektronisch op de hoogte te brengen indien hij van deze mogelijkheid tot verlenging gebruik wenst te maken.

De werkgever dient dan ook deze mogelijkheid tot verlenging op te nemen in de informatie die hij verstrekt op grond van zijn informatieplicht.

Niet-beroepsgebonden verzekeringen

Het levenslang karakter van deze verzekering blijft behouden.

Dit wil zeggen dat deze contracten niet opzegbaar zijn door de verzekeraar ( behalve in geval van wederzijds akkoord in belang van de verzekerde, fraude, bedrog, …).

Behalve in een aantal door de wet limitatief opgesomde gevallen kan de verzekeraar na het aangaan van de verzekeringsovereenkomst de technische grondslagen van de premies en de dekkingsvoorwaarden niet meer wijzigen.

Deze gevallen zijn de volgende:

aanpassingen op basis van de index der consumptieprijzen;

aanpassingen op basis van de medische index indien deze de index der consumptieprijzen overschrijdt;

wijzigingen in beroep en statuut sociale zekerheid wat betreft verzekeringen medische kosten en wijzigingen in beroep, inkomen en statuut sociale zekerheid wat betreft verzekeringen gewaarborgd inkomen.

Ook blijft de wetgeving op de controle der verzekeringsondernemingen van kracht. Zo kan de CBFA op eigen initiatief of op initiatief van een verzekeringsmaatschappij tussenkomen indien blijkt dat de toepassing van de gebruikte tarieven verlieslatend dreigt te worden. Een premie-of een dekkingsaanpassing kan dan op die manier doorgevoerd worden.

Medische index

Zoals aangehaald, kunnen niet-beroepsgebonden verzekeringen jaarlijks aangepast worden op basis van de medische index.

De wijze waarop, en vooral de parameters waarmee dit indexcijfer zal worden opgebouwd zullen bij Koninklijk Besluit worden bepaald. Het is niet bekend wanneer dit uitvoeringsbesluit zal volgen.

Op basis van deze methode zal de FOD Economie overgaan tot berekening ( op basis van cijfers die gekend zijn op 30 juni) en publiceert hij de waarde van het indexcijfer jaarlijks in het Belgisch Staatsblad en dit ten laatste op 1 september.

Chronisch zieken en gehandicapten

De vorige wet bepaalde dat de verzekeraars geen verzekering konden weigeren aan chronisch zieken en gehandicapten gedurende een periode van 2 jaar ( eventueel met uitsluiting van de bestaande aandoeningen). Deze periode liep ten einde op 30 juni 2009.

Aangezien deze maatregel in de praktijk weinig succes heeft gekend, werd besloten deze te verlengen tot 30 juni 2011.

Na evaluatie zou deze termijn eventueel nog eens verlengd kunnen worden.

Inwerkingtreding en overgangsregeling

Deze reparatiewet treedt eveneens retro-actief in werking op 1 juli 2007, net zoals de vorige wet.

Hierbij wordt benadrukt dat de wet nu van toepassing is op alle contracten, zowel die voor als na 1 juli 2007 afgesloten werden.

Wat betreft de wijzigingen aan de mogelijkheden voor premie- en dekkingswijzigingen voor niet-beroepsgebonden verzekeringen, geldt een overgangsperiode van 2 jaar (tot 1 juli 2009).

Voor bestaande verzekeringscontracten die vroeger onder de regeling van de collectieve contracten vielen, maar door gebrek aan beroepsband nu in principe onder de niet-beroepsgebonden verzekeringen moeten vallen, is er een aparte regeling.

Deze contracten blijven onder de beroepsgebonden verzekeringen gekwalificeerd, maar er mogen geen nieuwe hoofdverzekerden meer worden aangesloten na 1 juli 2009.

De overgangsperiode van 2 jaar voor de beroepsgebonden contracten blijft ongewijzigd van kracht. Dit betekent dat de overeenkomsten vanaf 1 juli 2009 formeel in orde moeten zijn.

Bron: “News”, Vanbreda Risk & Benefits, augustus 2009

Wat is een aanvullend pensioenrecht?

In deze nieuwsbrief kan u op pagina 5 een kort verslag vinden van een uitspraak van het Brussels Arbeidshof van 10 april 2009. De vraag die voorligt, is eenvoudig: zijn de werkgever en de verzekeraar samen aansprakelijk voor het aanvullend pensioen van de werknemer? Waar houdt de aansprakelijkheid voor de ene op en waar begint de aansprakelijkheid van de andere?

Op zich is het arrest van het Arbeidshof weinig verassend. Het Arbeidshof meent namelijk dat er geen solidaire aansprakelijkheid is tussen verzekeraar en werkgever. Dit bevestigt het merendeel van de rechtspraak die handelt over de groepsverzekering als een zogenaamd beding ten behoeve van een derde. Het Hof stelt dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de toezegging en de uitvoering. Voor de uitvoering is de pensioeninstelling verantwoordelijk. Voor de toezegging is de werkgever-inrichter verantwoordelijk. Niets nieuws onder de zon.

Tussen de regels door kan men in dit arrest echter zien het Arbeidshof worstelt met de kwalificatie van het aanvullend pensioenrecht. En niet ten onrechte!

Wat voor recht heeft een aangeslotene eigenlijk op het aanvullend pensioen? Hoe gaat de rechtspraak om met dit zogenaamd “verworven recht”? Zelden tot nooit waagt de rechtspraak zich tot een duidelijke uitspraak.

Het aanvullend pensioen houdt dan ook ergens het midden tussen een eigensoortig eigendomsrecht en een vorderingsrecht. Ook is het verschil tussen de verworven reserve en de verworven prestatie niet juridisch loepzuiver te noemen. Het is een bevreemdende vaststelling: de aanspraak op het aanvullend pensioen zit in een juridisch vacuüm voor de aangeslotene.

De rechtspraak worstelt duidelijk met de kwalificatie van het recht. Het Brussels Arbeidshof is zeker niet alleen.

Als we bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof van Justitie (EHvJ) lezen (zie pg. 2 van deze nieuwsbrief) dan zien we dat het Hof het begrip “belangen” hanteert. Het Hof spreekt niet over rechten. Het Hof meent dat er een soort van legitiem belang van de werknemer op zijn aanvullend pensioen rust. Maar wat is “een legitiem belang”?

Nog een ander voorbeeld in deze nieuwsbrief is het vonnis van de arbeidsrechtbank van Gent van 19 maart (pg. 5). In deze zaak vordert een werknemer de betaling van bijkomende werkgeversbijdragen in de groepsverzekering, omdat hij vindt dat zijn aanvullend pensioen moet berekend worden op een PBO-basis (projected benefit obligation) en niet op basis van een ABO-basis (accured benefit obligation). Het verschil tussen beide berekeningen is zeer groot. De wijze waarop het recht berekend wordt heeft inderdaad een belangrijke impact op de uiteindelijke prestatie. De vraag is natuurlijk in welke mate de berekeningswijze een recht kan uitdrukken. Gaat het immers niet steeds over een bijzonder complexe actuariële berekening die quasi onvatbaar is voor de gemiddelde aangeslotene?

Ook de wetgever creëert geen duidelijkheid. Als we bijvoorbeeld de loonbeschermingswet nemen, dan zien we dat de bijdragen wel als loon worden gekwalificeerd maar het uiteindelijke pensioen niet. Tijdens de opbouw verandert de reserve met andere woorden van juridisch karakter.

Een duidelijkere juridische kwalificatie van het aanvullend pensioenrecht zou niet slecht zijn.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 6, 6 juli 2009

Uitkering Nederlands pensioenfonds belastbaar in België?

Appellanten zijn Belgische rijksinwoners maar hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij ontvangen vanwege een Nederlands pensioenfonds een uitkering. De administratie is van oordeel dat de door het Nederlandse pensioenfonds aan appellanten uitgekeerde pensioenen in België dienden te worden belast. Volgens het Hof moet aan de hand van de Belgische interne wetgeving worden nagegaan of de litigieuze pensioenuitkeringen effectief belast kunnen worden.

Algemeen kan worden gesteld dat pensioenen op het ogenblik van de uitkering in België steeds belastbaar zijn, tenzij wanneer de stortingen, op het ogenblik waarop zij werden gedaan, dienen beschouwd te worden als een bezoldiging en bijgevolg op dat ogenblik reeds principieel belastbaar waren.

In casu was eerste appellant zelfstandige in Nederland. De pensioenopbouw in Nederland gebeurde na stortingen door eerste appellant zelf rechtstreeks aan het Nederlandse pensioenfonds en dit in het kader van een in Nederland terzake bestaande wettelijke verplichting.

In casu dient enkel te worden nagekeken of eerste appellant aan de vrijstellingsvoorwaarden van artikel 39 WIB92 zou voldoen, mocht hij in België als zelfstandige (wettelijk verplichte) pensioenbijdragen hebben betaald. De wettelijke pensioenbijdragen zitten vervat in de sociale zekerheidsbijdragen der zelfstandigen, die in België fiscaal een aftrekbare kost uitmaken. Het aldus opgebouwde pensioen is ook voor de Belgische zelfstandigen belastbaar bij uitkering.

Antwerpen 3 februari 2009, A.R. nr. 2008/384, Fiscalnet 18 juni 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 6, 6 juli 2009

Werkgever en groepsverzekeraar solidair aansprakelijk?

De groepsverzekeringsovereenkomst is een beding ten behoeve van een derde in de zin van artikel 1121 BW, wat aan de werknemer een rechtstreekse vordering ten aanzien van de verzekeraar verschaft.

Appellant meent dat zijn werkgever en zijn groepsverzekeraar solidair, minstens in solidum gehouden zijn in verband met de uitvoering, omdat de toezegging uitgaat van de werkgever. Volgens het Hof maakt appellant hierbij een onvoldoende onderscheid tussen toezegging en uitvoering. In de eerste plaats rust de verantwoordelijkheid voor de uitvoering op de pensioeninstelling, om vervolgens en subsidiair hieraan door de werkgever te moeten worden aangevuld, zoals wanneer bij een resultaatsverbintenis de verzekeringsafspraak onvoldoende is om wat aan de werknemer werd toegezegd, te realiseren.

Uit het tussenarrest volgt dat de afrekening in deze zaak gebaseerd is op de bepalingen van het pensioenreglement. Er werd niet vastgesteld dat de werkgever haar verplichtingen uit dit reglement niet of foutief zou zijn nagekomen. Evenmin wordt voorgehouden dat de uitvoering van het pensioenreglement de pensioentoezegging onvoldoende zou realiseren en dat er een bijkomende aanzuivering van de tekorten nodig zou zijn. In die omstandigheden wordt de werkgever, door het afsluiten van een groepsverzekering en het nakomen van zijn verbintenissen dienaangaande, geacht zich van zijn pensioenverbintenis ten aanzien van zijn werknemers te bevrijden.

Arbh. Brussel 10 april 2009, A.R. nr. 49.795, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 6, 6 juli 2009

Actuariële berekeningsbasis van het aanvullend pensioen

Een werknemer vordert de betaling van bijkomende werkgeversbijdragen in de groepsverzekering, omdat hij vindt dat zijn aanvullend pensioen moet berekend worden op een PBO-basis (projected benefit obligation).

De beëindigingovereenkomst met zijn werkgever voorziet dat “de verworven rechten zoals bepaald in het pensioenplan zullen worden berekend met inachtneming van de beëindigingdatum van 31 maart 2007 zelfs indien de partijen een vervroegde beëindigingdatum zouden overeenkomen. Het bedrag verbonden aan de verworven rechten en verworven voordelen zal op de dag van de beëindigingdatum worden berekend volgens de standaardprocedure. Een niet bindende illustratie, gebaseerd op heden geldende informatie, is aangehecht ter informatie.

Volgens de werknemer wordt er met de verwijzing naar de standaardprocedure bedoeld dat hij kan genieten van de regeling toepasselijk bij verwerende partij in haar vestiging te Gent (PBObasis).

De werkgever stelt dat het systeem van de TBE te Brussel van toepassing is (ABO-basis – accured benefit obligation).

De arbeidsrechtbank oordeelt dat de toegevoegde illustratie, die duidelijk naar het ABO-systeem verwijst en niet met de PBO-regeling te verwarren is, duidelijk maakt dat de vordering van de werknemer ongegrond is.

Arbrb. Gent 19 maart 2009, A.R. nr. 08/904/A, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 6, 6 juli 2009