Onderscheid tussen arbeiders en bedienden in aanvullende pensioenen

Een werknemer heeft van 1964 tot 1966 gewerkt als tester van televisietoestellen en 1966 tot 1978 als tester van transmissiesystemen. Hij had het statuut van arbeider. Vanaf 1978 is hij overgegaan naar een andere functie en werd hij bediende. Als bediende genoot hij een aanvullend pensioen.

De werknemer meent echter dat hij recht heeft op een aanvullend pensioen berekend vanaf 1964 en baseert zich hiervoor op twee argumenten: (1) ten eerste meent de betrokkene dat hij hoofdzakelijk intellectuele arbeid verrichtte in de periode 1964-1977, waardoor de arbeidsovereenkomst moet worden geherkwalificeerd en (2) ten tweede meent de betrokkene dat er meer algemeen een ongeoorloofde discriminatie is tussen arbeiders en bedienden.

Het Arbeidshof stelt dat de werknemer als tester van transmissiesystemen inderdaad bediende was, aangezien hij hier in hoofdzaak intellectuele arbeid verrichtte. Met betrekking tot het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, stelt het Arbeidshof dat dit is toegelaten in een aanvullend pensioenreglement.

Arbh. Antwerpen 4 juni 2008, A.R. 2070347, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 1