Pensioenpremie voor de uitzendkrachten in de sector voor de zeevisserij

De uitzendkrachten die in de sector voor de zeevisserij zijn tewerkgesteld hebben vanaf 1 juli 2008 een aanvullend pensioen. De bijdrage wordt vastgesteld op 0,76% van het brutoloon aan 100%.

KB van 16/12/2008 mbt de CAO van 18/06/2008 gesloten in het PC voor de uitzendarbeid betreffende de pensioenpremie voor de uitzendkrachten in de sector voor de zeevisserij

Pensioenpremie voor de uitzendkrachten in de sector voor de landbouw

De uitzendkrachten die in de sector voor de landbouw zijn tewerkgesteld hebben vanaf 1 april 2008 een aanvullend pensioen. De bijdrage wordt vastgesteld op 0,66% van het brutoloon aan 100%.

KB van 10/12/2008 mbt de CAO van 18/03/2008 gesloten in het PC voor de uitzendarbeid betreffende de pensioenpremie voor de uitzendkrachten in de sector voor de landbouw

Onderscheid op grond van burgerlijke staat en leeftijd

Een pensioenreglement bevat een verschil in behandeling tussen gehuwden of wettelijk samenwonenden enerzijds en ongehuwden anderzijds voor wat betreft de berekening van het kapitaal leven. Voor gehuwden of wettelijk samenwonenden wordt een coefficient van 12 gehanteerd terwijl voor ongehuwden een coefficient van 10,0926 geldt. Een gescheiden werknemer die met pensioen gaat ontving daardoor een pensioenkapitaal dat bruto 21,09862 % lager lag dan dat van een gehuwde of wettelijk samenwonende werknemer.

Een tweede verschil in behandeling is gelegen in het feit dat het pensioenreglement de betaling van de patronale toelagen doet ophouden op de pensioenleeftijd van 65 jaar. De gepresteerde diensttijd na die leeftijd wordt niet meer in aanmerking genomen voor de berekening van het kapitaal leven.

De rechtbank oordeelt met betrekking tot het eerste onderscheid dat het criterium waarop de verschillende behandeling gesteund is, het feit is of de betrokkene alleenstaande is dan wel wettelijk samenwonende, wat als objectief criterium moet worden beschouwd. Het onderscheid is volgens de rechtbank bovendien redelijk verantwoord omwille van onder meer de historiek van het plan.

Met betrekking tot het tweede onderscheid oordeelt de rechtbank dat artikel 14, §3, 3° van de WAP voor de lopende pensioentoezeggingen pas in werking is getreden op 1 januari 2007 (artikel 23, §2, Iaatste lid van het K.B. van 14 november 2003). De wetgeving die voordien van toepassing was voorzag volgens de rechtbank geen verbod op een eindleeftijd in aanvullende pensioentoezeggingen.

Arbrb. Brussel, 12 december 2008, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Tussenkomst Sluitingsfonds voor werkgeversbijdragen in een groepsverzekering

Artikel 2 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Sluitingsfonds bepaalt dat bij sluiting van een onderneming het Sluitingsfonds kan tussenkomen voor onder meer de vergoedingen en voordelen verschuldigd krachtens de wet of collectieve arbeidsovereenkomsten.

De vraag rijst of de werkgeversbijdragen voor een groepsverzekering waarvan de betaling voorzien is in een niet neergelegde CAO onder dit artikel valt. Het Hof oordeelt dat de termen van de niet neergelegde CAO door zowel de werkgever als de werknemer minstens stilzwijgend waren aanvaard, zodat er sprake was van loon verschuldigd krachtens de individuele arbeidsovereenkomst. Werkgeversbijdragen voor een groepsverzekering zijn loon in de zin van de Loonbeschermingswet en in de zin van het engere loonbegrip van de Arbeidsovereenkomstenwet als tegenprestatie van arbeid. Bijgevolg werd het Sluitingsfonds veroordeeld tot betaling van de bijdragen, weliswaar begrensd tot het wettelijke maximum.

Arbh. Brussel, 6 maart 2008, J.T.T., 2008, 388.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Is de uitkering van een Nederlands pensioenfonds in België belastbaar?

Eisers worden door de administratie belast op de uitkering van een Nederlands pensioenfonds. Zij houden evenwel voor dat de uitkering vanwege het pensioenfonds vrijgesteld is op basis van art. 39, §2, 2° WIB92. De Rechtbank oordeelde dat wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, in hoofde van de werknemer moeten beschouwd worden als bezoldigingen omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen kunnen belast worden op grond van art. 34, § 1, 2° WIB92. Dit is evenwel niet het geval wanneer wordt vastgesteld dat de werknemer tijdens de opbouw van het pensioen krachtens de wet of de overeenkomst, niet kon beschikken over de pensioenreserves. Na onderzoek van het voorliggende pensioenreglement volgt dat de aangeslotene of zijn begunstigde de toegekende pensioenaanspraken niet kan verliezen en dat derhalve de pensioenrechten bij het pensioenfonds opgebouwd en toegekend zijn in het individueel en definitief voordeel van eiser en zijn begunstigde, zodat deze bijdragen dienen aangemerkt te worden als bijdragen tot een individuele levensverzekering.

Rb. Hasselt 25 juni 2008, Fiscalnet, 28 januari 2009

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Uitbetaling Nederlands pensioenfonds belastbaar in België?

De echtgenoot van eiseres had een pensioentoezegging in eigen naam opgebouwd bij een verzekeringsmaatschappij. Na overlijden van haar man werden de vrijgekomen fondsen herbelegd in een verzekering die voorziet in een jaarlijkse uitkering zolang eiseres in leven was. Deze uitkering werd door de administratie belast als een pensioen. De Rechtbank oordeelde dat de fiscale behandeling van niet-Belgische pensioenrechten moet worden bepaald vanuit de veronderstelling dat ze in België zijn opgebouwd. Wanneer de werkgeversbijdragen voor een levensverzekeringscontract op het ogenblik dat zij worden gestort, in hoofde van de werknemer moeten beschouwd worden als bezoldigingen omdat de pensioenopbouw wordt verricht in zijn definitief en uitsluitend voordeel, kunnen de latere uitkeringen niet als een uitgesteld beroepsinkomen belast worden op grond van art. 34, § 1, 2° WIB92.

Dit is evenwel niet het geval wanneer wordt vastgesteld dat de werknemer tijdens de opbouw van het pensioen krachtens de wet of de overeenkomst, niet kon beschikken over de pensioenreserves. De aangelegde pensioenreserve bleef tot op het ogenblik van het overlijden van de echtgenoot van eiseres in 1998 eigendom van de verzekeraar en daarna werden de pensioenaanspraken aangewend tot betaling van de éénmalige premie van de door eiseres onderschreven individuele levensverzekeringsovereenkomst verzekeringsmaatschappij. De betaling van de premie in 1998 dient beschouwd te worden als een overdracht in de zin van art. 364ter WIB92. Terecht stelt eiseres dan ook dat de belasting diende gevestigd te worden op het ogenblik van de uitbetaling door de verzekeringsmaatschappij in 1998. Ten onrechte heeft de administratie dan ook de uitkering in 2000 belast.

Rb. Hasselt 18 juni 2008, Fiscalnet 28 januari 2009

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Belastbaarheid afkoopbedrag pensioen voor de normale einddatum

Appellanten gingen over tot afkoop van een pensioenpolis voor de normale einddatum van het pensioencontract. De administratie stelde dat de afkoopsommen te beschouwen waren als inkomsten in de zin van artikel 18 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag. De administratie kondigde haar voornemen aan om dit bedrag belastbaar te stellen als pensioenen overeenkomstig artikel 34 WIB92. Appellanten menen aanspraak te kunnen maken op de vrijstelling, voorzien in artikel 39 WIB92. De administratie van haar kant stelt dat niet voldaan is aan de voorwaarden om te kunnen genieten van de vrijstelling van artikel 39, §2 WIB92.

De administratie argumenteert dat de appellanten niet beschikken over definitief verworven rechten, vermits uit de stukken blijkt dat ze tijdens de opbouw van het pensioenkapitaal op geen enkel ogenblik konden beschikken over de opgebouwde som, dat ze de verzekering niet konden afkopen en dat ze nooit zeker waren ooit enig inkomen te ontvangen.

Het Hof oordeelt dat stortingen geacht moeten worden te zijn gebeurd in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer indien ze op definitieve wijze in het patrimonium van de werknemer zijn overgegaan. Dit impliceert niet dat het bewijs moet worden geleverd dat de werknemer tijdens de opbouw van zijn pensioen op eender welk ogenblik vrij kon beschikken over de pensioenreserves. Op basis van voorliggende feiten kan worden aangenomen dat de betrokken polissen te beschouwen zijn als individuele levensverzekeringscontracten in de zin van artikel 39, §2 WIB92, waarbij de premies werden gestort in het definitief en uitsluitend voordeel van de verzekerde.

Antwerpen 16 september 2008, Fiscalnet 22 januari 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Aftrekbaarheid van voorzieningen voor toekomstig te betalen groepsverzekeringspremies

Een werkgever voorziet voor haar personeel een aanvullend pensioen, dat wordt vastgesteld op grond van het aantal jaren dienst en het loon onmiddellijk voorafgaand aan het pensioen. De werkgever legt op de balans een voorziening aan die gelijk is aan het verschil tussen de actuariële waarde van de pensioenverplichtingen gewaardeerd volgens de PBO-methode en het bij de groepsverzekeraar gefinancierde gedeelte. De PBO-methode (Projected Benefit Obligation) houdt voor de berekening van de pensioenverplichting rekening
met het vermoedelijke loon op het ogenblik van de pensionering, in plaats van met het huidige loon. Er wordt dus rekening gehouden met de in de toekomst te verwachten groei van het loon van de werknemer.

Deze voorziening werd door de administratie aan de belastbare grondslag toegevoegd. De rechtbank stelt dat voorzieningen voor toekomstig te betalen groepsverzekeringspremies, die zijn aangelegd om rekening te houden met de verwachte toekomstige groei van het salaris van de werknemers, van belasting kunnen worden vrijgesteld. De rechtbank beslist evenwel om de debatten te heropenen zodat de partijen kunnen concluderen over de vraag of de rechtbank de vrijstelling van de voorzieningen mag weigeren omdat de kosten waarvoor de voorzieningen zijn aangelegd, niet scherp omschreven zouden zijn en/of niet waarschijnlijk zouden zijn.

Rb. Leuven 5 september 2008, De Fiscale Koerier, afl. 2008/719.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Niet belastbaarheid aanvullend pensioen van niet-inwoners

La pension extra légale a été payée à monsieur J en raison du travail qu’il a presté durant trente ans – exclusivement à l’étranger – pour une société nonrésidente. Elle a été constituée, en exécution du Règlement d’assurance de groupe créé par l’employeur non résident, grâce aux primes patronales payées à l’assureur choisi par ledit employeur. Toute modification du contrat d’assurance, ou sa liquidation anticipée en faveur de monsieur J, nécessitait par ailleurs l’accord de l’employeur. Elle est ainsi étroitement liée aux activités professionnelles d’un non résident ( monsieur J ) exercées à l’étranger, au service d’un employeur non-résident qui a créé et permis la réalisation d’un régime d’assurance de groupe.

Rien ne rattache dès lors professionnellement la pension à l’assureur belge, et par conséquent à la Belgique. En l’espèce, la pension ne peut donc être considérée comme étant “à charge d’une société résidente”, au sens de l’article 228 §2, 6° du CIR/92, et n’est donc pas soumise à l’impôt des nonrésidents.

Rb. Bruxelles 18 juni 2008, Fiscalnet, 13/11/2008

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3

Aanvullend pensioenkapitaal onder Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag

Een Belgisch echtpaar verhuist kort voor de pensioenleeftijd naar Frankrijk. Ze laten zich schrappen uit het Belgisch rijksregister en informeren de gemeente waar zij woonden van hun vertrek naar Frankrijk. Kort na hun verhuis, ontvangt de echtgenoot een pensioenkapitaal in uitvoering van een groepsverzekering.

De Belgische fiscus oordeelt evenwel dat het echtpaar geacht moet worden voor de toepassing van het Belgisch- Frans dubbelbelastingverdrag verblijfhouders van België te zijn gebleven. Het feit dat de belastingplichtigen zich in België lieten uitschrijven en in Frankrijk fiscale aangiften hadden ingediend, volstaat niet om als inwoners van Frankrijk te kwalificeren. Uit de vaststellingen die de Administratie heeft gedaan, blijkt dat de belastingplichtigen ook na hun (administratieve) verhuis naar Frankrijk met België de nauwste persoonlijke en economische betrekkingen hadden. Het Hof van Beroep te Gent stelt dat de fiscus het pensioenkapitaal terecht in België in de personenbelasting heeft belast.

Gent 24 juni 2008, De Fiscale Koerier, afl. 2008/680.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3