Sectorplan voor het bouwbedrijf

Het PC voor het bouwbedrijf heeft al een sectoraal pensioenplan vanaf 2006. De CAO is vandaag gepubliceerd in het Staatsblad.

Het pensioenplan is geldig voor alle arbeiders in de bouwsector en voorziet in een bijdrage afhankelijk van de anciënniteit. Het plan wordt beheerd door het pensioenfonds “Pensio B OFP”.

  • Van 5 tot 9 jaar sectorale anciënniteit: 0,40% van het referteloon
  • Van 10 tot 14 jaar sectorale anciënniteit: 1,00% van het referteloon
  • Van 15 tot 19 jaar sectorale anciënniteit: 1,25% van het referteloon
  • Van 20 tot 24 jaar sectorale anciënniteit: 1,50% van het referteloon
  • Van 25 tot 29 jaar sectorale anciënniteit: 2,00% van het referteloon
  • Van 30 jaar en meer sectorale anciënniteit: 2,50% van het referteloon

Het plan voorziet ook in de nodige solidariteitsprestaties.

KB van 9/03/2009 tot invoering van een “sociaal sectoraal pensioenstelsel” voor de arbeiders van de bouwnijverheid

Oprichting FBZ “Sociaal Fonds 319.01 tot aanvullende financiering tweede pensioenpijler”

De CAO van 14/04/2008 richt een fonds voor bestaanszekerheid op met de naam “Sociaal Fonds 319.01 tot aanvullende financiering tweede pensioenpijler”.

Dit fonds heeft als doel:

  • het ontvangen, beheren en twijzen van de door de RSZ geïnde bijdragen;
  • de toewijzing van de financiële middelen voor de financiering van een intersectorale tweede pensioenpijler van de Vlaamse non-profit/social profitsector;
  • de organisatie en voorbereiding van een aanvullend pensioen dat in werking treedt in 2010.

KB van 8/03/2009 tot oprichting van een FBZ “Sociaal Fonds 319.01 tot aanvullende financiering tweede pensioenpijler”

Onderscheid tussen slapers en actieve werknemers: geen recht op informatie

Ingevolge de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, ontvangt een ex-werknemer vanwege het pensioenfonds de informatie inzake de keuzemogelijkheden m.b.t. zijn verworven reserves alsook de opgave van zijn verworven rechten op de leeftijd van 65 jaar, indien hij ervoor zou opteren om zijn verworven reserves in het pensioenfonds te laten.

De ex-werknemer beslist om zijn reserves in het pensioenfonds te laten en verzoekt tevens informatie te ontvangen betreffende zijn verworven rechten ingeval hij zou beslissen om zijn pensioenrechten op de leeftijd van 60 jaar uit te oefenen. Het pensioenfonds weigert dit te geven.

De arbeidsrechtbank oordeelt dat de ex-werknemer, als slaper, geen recht heeft op informatie over een berekening van vervroegde opname. De bepaling in het pensioenreglement die dit voorziet is enkel van toepassing op de actieve werknemers. Dit onderscheid tussen slapers en actieven is volgens de rechtbank niet discriminatoir.

Hen criterium is objectief: de actieve aangeslotene werkt voor zijn werkgever, terwijl de slapende aangeslotene niet langer werkt voor de voormalige werkgever. Het verschil in behandeling is gerechtvaardigd op redelijke gronden. Het verschil draagt onder meer hij tot hen kunnen voeren door de werkgever van een tewerkstelling- en personeelsbeleid door hem toe te laten te beschikken over bepaalde instrumenten om de loyaliteit en het goede werk van zijn werknemers te belonen erom hen een aanmoediging te geven om zolang mogelijk in zijn dienst te blijven. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de filosofie van de Wet de toekenning betreft van een recht op aanvullend pensioen in ruil voor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Artikel 13 alinea 4 van de Wet, dat voorzien dat men rechten opbouwt zolang men in dienst is, is daarvan het bewijs.

Arbrb. Brussel, 17 oktober 2008, A.R. nrs. 5130/07 en 6632/07, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 4

Leeftijdsdiscriminatie bij gedwongen ontslag op pensioenleeftijd

En 1999 l’ensemble du personnel statutaire d’une entreprise public est transféré à une entreprise privé avec les mêmes conditions de travail et de rémunération (CCT nr. 32bis). En 2005 une CCT d’entreprise est conclu, visant à garantir la stabilité d’emploi des anciens travailleurs statutaires. Cette CCT énumère limitativement les cas dans lesquels il peut être mis fin aux contrats de travail et prévoit, en cas de rupture dans une autre hypothèse, le droit à une indemnité forfaitaire égale à cinq années d’indemnité de préavis.

Deux employés considèrent que la CCT, en ce qu’elle définit une hypothèse de rupture liée à l’âge conventionnel de la pension, établit une discrimination au sens de la loi anti-discrimination du 25 février 2003 (puisqu’elle traite de manière différente les travailleurs ayant atteint cet âge, qui ne bénéficient plus de la stabilité d’emploi, et ceux dont l’âge est inférieur, seuls à être protégés contre le licenciement).

Le tribunal de travail considère que la limitation à raison de l’âge d’un régime de protection contre le licenciement repose sur un critère objectif et raisonnablement justifié par un objectif légitime. Il en va de même lorsque l’âge retenu pour mettre fin
à la protection contre le licenciement est suffisamment proche de l’âge de la pension ou d’accès à un régime de pension extra-légal pour que ce dernier âge puisse être atteint sans perte de rémunération par le biais d’un préavis ou le paiement d’une indemnité en tenant lieu. Tel n’est cependant pas le cas de la limitation à la garantie de non-licenciement prévue par la convention collective de travail du 1er février 2005 puisque l’âge conventionnel de la pension qu’elle définit, et qui constitue la limite d’âge de la stabilité d’emploi, est inférieur à celui du régime de pension extra-légale de l’entreprise (fixé à 60 ans) et en est également éloigné d’une durée (2 mois par année complète d’ancienneté) supérieure à celle couverte par l’indemnité de rupture.

Le tribunal considère des lors que la limitation à l’âge conventionnel de la pension de la garantie de non-licenciement constitue, dans les circonstances de l’espèce, une différence de traitement fondée sur l’âge et qui ne repose pas sur un critère objectif et raisonnablement justifié par un objectif légitime.

Arbrb. Brussel 19 maart 2008, A.R. nrs. 1429/07 en 1430/07, ongepubl.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 4

Pensioenopbouw in het buitenland

Bij pensioenbrief werden door haar toenmalige Nederlandse werkgever pensioenrechten toegekend, meer bepaald een levenslang ouderdomspensioen. De administratie oordeelde dat de latere uitkeringen van dit fonds belastbare pensioenen waren in België. De fiscale behandeling van niet-Belgische pensioenrechten moet worden bepaald vanuit de veronderstelling dat ze in België zijn opgebouwd. Het “non bis in idem” beginsel houdt derhalve in dat wanneer de stortingen voor de pensioenopbouw in het buitenland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige werden gestort, de administratie de uitkeringen van in het buitenland opgebouwd extralegaal pensioen niet als een uitgesteld bedrijfsinkomen kan belasten.

Er dient derhalve onderzocht te worden of de opbouw van het pensioen gebeurd is in het definitief en uitsluitend voordeel. Uit de voorliggende feiten blijkt dat de stortingen wel degelijk gebeurd zijn in het definitief en uitsluitend voordeel en dat de uitkeringen ontvangen beantwoorden aan pensioenen, zoals bedoeld in artikel 39 §2 WIB’92, die kunnen genieten van de vrijstelling voorzien in dit artikel.

Antwerpen 14 oktober 2008, Fiscalnet 24 februari 2009, A.R. nr 2007/254

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 4

Hof van Cassatie: het pensioenbegrip

Om te beslissen dat een uitkering niet dient te worden beschouwd als loon in de zin van de Loonbeschermingswet, omdat het een rechtstreeks of onrechtstreeks door de werkgever betaalde vergoeding betreft, en omdat zij als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid beschouwd kan worden, kan de rechter zich niet beperken tot het onderzoeken van slechts een van de voordelen die in de wetgeving op de sociale zekerheid zijn bepaald.

Teneinde een premie gelijk aan drie maanden loon, uitbetaald aan personeelsleden die de pensioenleeftijd hebben bereikt, of aan de rechthebbenden van bedienden die voor hun pensioen zijn overleden, maar wiens dienstanciënniteit in het totaal minstens tien jaar bedraagt, uit het loonbegrip te kunnen sluiten, volstaat het niet te oordelen dat de premie eerder met een vertrekpremie gelijkgesteld kan worden en de toekenning ervan aan de rechthebbende niets te maken heeft met een aanvulling van het rustpensioen, terwijl het evengoed een aanvulling van het overlevingspensioen kan betreffen.

Cass. 21 januari 2008, Soc. Kron. 2009, afl. 1, 22-23.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 4

Cassatie 21 januari 2008

Problematiek van de slapende fondsen

De Commissie voor Aanvullende Pensioenen heeft haar advies nr. 29 d.d. 10 maart 2009 gepubliceerd. Dit advies handelt over de problematiek van slapende fondsen. We spreken over “slapende fondsen” als een aangeslotene bijvoorbeeld op de pensioenleeftijd zijn pensioen niet opvraagt. Vooral na een uitdiensttreding is het niet altijd eenvoudig voor de pensioeninstelling om de aangeslotene (of zijn erfgenamen) nog te contacteren. De gelden blijven dan bij de pensioeninstelling.

De Commissie adviseert:

  • Dat de opdracht van SIGeDIS zou verruimd moeten worden zodat zij bij pensionering of overlijden de gegevens uit het Rijksregister kunnen doorgeven aan de pensioeninstelling;
  • Dat de aangeslotene zich tot SIGeDIS zou moeten kunnen wenden om bijvoorbeeld navraag te kunnen doen naar het bestaan van verworven prestaties;
  • Een wetswijziging opdat SIGeDIS deze bijkomende taken kan uitvoeren;
  • Een evaluatie van de problematiek na 3 jaar.

Pro memorie: de instelling SIGeDIS werd opgericht om in de toekomst een gegevensbank m.b.t. aanvullende pensioenen te beheren.

Advies nr. 29 van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen (10/03/2009)

WAP van 28 april 2003

De wet van 28 april 2006 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (WAP) is de bron voor alle aanvullende pensioenvragen.

Deze post geeft een overzicht van de meest recente gecoördineerde versie, het uitvoeringsbesluit en de relevante voorbereidende werkzaamheden besproken in de Kamer en de Senaat. In de voorbereidende werken kan dikwijls nuttige informatie gevonden worden.

Continue reading “WAP van 28 april 2003”

Premietaks op IPT voor werknemers

Onder bepaalde voorwaarden kan een individuele pensioentoezegging worden afgesloten voor een werknemer. De belangrijkste beperking is evenwel dat de totale bijdrage op jaarbasis maar aftrekbaar is tot € 2.020 (bedrag 2008).

Aangezien op een IPT eveneens een premietaks van 4,40% verschuldigd is, was het tot op heden onduidelijk of het totaal jaarbedrag inclusief of exclusief deze premietaks is.

Assuralia heeft nu een officieel antwoord ontvangen van de Fiscale Administratie waaruit blijkt dat het totaal jaarbedrag inclusief de premietaks is.

Bron: Vanbreda news, december 2008