FSMA onderzoek over de uitbetaling van het aanvullend pensioen

De FSMA voltooide een onderzoek om te verifiëren of de pensioeninstellingen de termijnen verbonden aan de uitbetaling van het aanvullend pensioen respecteren, zowel voor wat betreft de informatieverstrekking over het uit te betalen pensioen als de eigenlijke uitbetaling.

Dit onderzoek werd uitgevoerd op basis van een steekproef van 1 076 wettelijke pensioneringen die zich hebben voorgedaan in 2019. De onderzochte dossiers betroffen zowel werknemers als zelfstandigen. Het kon hierbij gaan om de uitbetaling van een aanvullend pensioen opgebouwd binnen een sectorale pensioentoezegging, dus verbonden aan de sector van tewerkstelling, maar ook om aanvullende pensioenen toegekend door een onderneming aan de werknemers of de bedrijfsleiders, evenals pensioenovereenkomsten van zelfstandigen.

De onderzoeksresultaten tonen aan dat de termijnen verbonden aan de uitbetaling van het aanvullend pensioen in de regel goed gerespecteerd worden door de pensioeninstellingen, wanneer het gaat om de uitbetaling van een pensioen toegekend door een onderneming of een aanvullend pensioen opgebouwd door een zelfstandige.

De situatie ligt iets moeilijker voor de pensioeninstellingen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van sectorale pensioenstelsels. Dit wordt verklaard door het feit dat deze pensioeninstellingen aangewezen zijn op de gegevens die hen per trimester ter beschikking worden gesteld via de Kruispuntbank voor sociale zekerheid (KSZ).

fsma_2021_14_nl

Minimum WAP rendementsgarantie

Op 24 december 2015 werd de wet tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen, zoals gestemd op 18 december in de Kamer, gepubliceerd.

De wet is de ultieme uitvoering van het akkoord dat de sociale partners op 16 oktober 2015 sloten en dat het minimumrendement uit de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) hervormt en de keuzemogelijkheid van een minimale overlijdensdekking voor slapers voorziet. Tevens wordt het aanvullend karakter van de 2de pijler versterkt door de uitbetaling van het aanvullend pensioen af te stemmen op het wettelijk pensioen en de zogenaamde vervroegingsmechanismen af te schaffen.

De inwerkingtreding van deze nieuwe wetgeving is voorzien op 1 januari 2016.

20151208_wetsontwerp

20151211_amendementen

20151217_Aangenomentekst

20151217_verlsag

20151224_Staatsblad

VBO over nieuw minimum rendementsgarantie

Vanaf 1 januari 2016 zal de rendementsgarantie (RG) ten laste van de werkgevers voortaan variabel zijn en afhangen van het gemiddeld rendement van de OLO’s op 10 jaar over 24 maanden. Op 1 januari 2016 zal het te garanderen percentage overeenkomen met 65% van het gemiddeld rendement van de OLO’s op 10 jaar over 24 maanden. De 65% die in de formule wordt gebruikt, zal op 75% kunnen worden gebracht in 2018 en op 85% in 2020 als de controleautoriteit (NBB) van mening is dat die verhoging verzekerbaar is.

Het invoeren van een minimumrendement van 1,75% en een maximumrendement van 3,75% betekent dat er zich drie situaties kunnen voordoen:

  • Indien de RG lager is dan 1,75%, wordt in een rendement van 1,75% voorzien;
  • Indien de RG tussen 1,75% en 3,75% ligt, wordt in de uitkomst van de bovenstaande formule voorzien;
  • Indien de RG hoger is dan 3,75%, wordt in een rendement van 3,75% voorzien.

In geval van wijziging van de rendementsgarantie (RG) is de impact op de door de werknemer gevormde reserves dezelfde als vandaag. Vandaag is er een verschil naargelang het beheer van het plan is toevertrouwd aan een pensioenfonds of aan een verzekeringsmaatschappij.

Voor de plannen die worden beheerd in een pensioenfonds, of bij een verzekeraar, maar zonder rendementsgarantie vanwege de verzekeraar (“tak 23”), worden de reserves beheerd zoals een bankrekening (zogenoemde “verticale” methode). Het nieuwe percentage dat de inrichter dient te waarborgen zal van toepassing zijn op de hele som die op de rekening staat op de datum waarop de garantie wijzigt, alsook op de toekomstige premies tot aan de volgende garantiewijziging.

Voor de plannen die worden beheerd in een groepsverzekering met rendementsgarantie vanwege de verzekeraar (“tak 21”) zal het nieuwe percentage dat de inrichter dient te waarborgen enkel van toepassing zijn op de premies die zijn gestort vanaf de percentageverandering en blijven de reeds op de rekening vergaarde bedragen het (de) voorgaande percentage(s) genieten (zogenoemde “horizontale” methode).

De pensioentoezeggingen die worden ingevoerd vanaf 1/1/2016 zullen er evenwel kunnen in voorzien dat van deze default-regel wordt afgeweken.

Dit verandert niets aan de contractuele relatie tussen de pensioeninstellingen en de inrichters die in een hoger percentage kunnen voorzien.

Er werd afgesproken dat voor bestaande contracten de huidige regeling in geval van wijziging van de rendementsgarantie (RG) ongewijzigd blijft. In dergelijk geval zullen beide methodes (horizontale en verticale) dus naast elkaar bestaan, met een default-keuze:

  • inrichters die hebben geopteerd voor een resultaatsverbintenis (verzekeraar van tak 21) volgen per definitie de horizontale benadering voor de minimumwaarborg;
  • inrichters die hebben geopteerd voor een middelenverbintenis (verzekeraar van tak 23 of pensioenfonds) volgen per definitie de verticale benadering voor de minimumwaarborg.

Enkel bij invoering van een nieuw pensioenplan zal de werkgever kunnen afwijken van deze “default”. (N.B.: Pensioenplannen die uitbreiden qua toepassingsgebied of hun plan verbeteren vormen geen nieuw pensioenplan.)

Voor nieuwe contracten moet de inrichter, net zoals dat vandaag het geval is, kiezen tussen een pensioenfonds (en dus de verticale methode) of een groepsverzekering (en dus de horizontale methode). Eens de keuze gemaakt, zal deze blijven gelden tot het einde van de loopbaan.

Overlijdensdekking

Iedere werknemer die zijn werkgever verlaat vanaf 1 januari 2016 en die besluit zijn reserves bij deze laatste te laten (in het jargon, een slaper) zal voortaan de mogelijkheid krijgen om een overlijdensdekking te financieren met zijn reserves, zonder medische formaliteiten.

Ter herinnering: wat er met de overlijdensdekking gebeurt, hangt af van het soort overeenkomst waar aanvankelijk voor gekozen werd. In sommige gevallen verdwijnt de dekking op het moment dat de werknemer zijn werkgever verlaat.

Bijgevolg ontvangen zijn rechtverkrijgenden niets als de aangeslotene overlijdt vóór de pensioenleeftijd. Om dat te vermijden, wordt er in dit akkoord in voorzien dat een overlijdensdekking zal behouden blijven na het einde van de arbeidsovereenkomst (tenzij de aangeslotene daar binnen een bepaalde termijn van afziet). Deze dekking zal worden gefinancierd door de werknemer door middel van zijn reserves, tegen een te bepalen collectief tarief dat voordeliger is dan het individuele tarief.

Bron: VBO Direct, 16 oktober 2015

20151016_VBO-over-nieuw-wap-rendement

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen

Op 22 april 2014 heeft de Kamer het wetsontwerp houdende diverse bepalingen aangenomen in plenaire vergadering. De tekst is overgezonden aan de senaat en staat op de agenda van 24 april 2014. Het wetsontwerp behandelt zes titels:

  1. Verjaring
  2. Informatie voor de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren over de gegevens betreffende aanvullende pensioenen
  3. Aanvullend pensioen voor bedrijfsleiders
  4. Uittreding
  5. Pensioenleeftijd
  6. Andere wijzigingsbepalingen

De titel “Verjaring” beoogt een uniforme regelgeving in te voeren m.b.t. de verjaring van de vordering die een werknemer/zelfstandige, een aangeslotene of een begunstigde op het vlak van aanvullende pensioenen kan indienen tegen een werkgever, inrichter of pensioeninstelling. De tweede titel “Informatie voor de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren over gegevens betreffende de aanvullende pensioenen” heeft als doelstelling de wijze te regelen waarop de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen ten latste vanaf 31 december 2016 toegankelijk zal zijn voor werknemers, zelfstandigen of ambtenaren die een aanvullend pensioen aan het opbouwen zijn of opgebouwd hebben. Titel drie “Aanvullend pensioen voor bedrijfsleiders” beoogt een regelgevend kader te creëren op sociaal vlak voor de aanvullende pensioenen die bedrijven toekennen aan hun zelfstandige bedrijfsleiders. De titel “Uittreding” beoogt een hervorming van het begrip uittreding in de wet op de aanvullende pensioenen voor werknemers. De vijfde titel “Pensioenleeftijd” beoogt het begrip pensioenleeftijd in de WAP in te voeren. Elk pensioenreglement zal een pensioenleeftijd moeten voorzien. Het gaat om een zuiver technisch begrip dat nodig is om in pensioenplannen de nodige actuariële berekeningen te kunnen doorvoeren. De laatste titel “Andere wijzigingsbepalingen” beoogt een beperkt aantal technische wijzigingen aan de wet op aanvullende pensioenen voor werknemers en de wet op de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen.

Aangenomen tekst: 53K3500005

Parlementair document in Kamer

Welke elementen moeten opgenomen zijn in het pensioenreglement?

Lijst van elementen die volgens WAP of KB WAP moeten worden opgenomen in het pensioenreglement

  • Aansluitingsvoorwaarden (WAP art. 3 § 1, 8°)
  • Regels inzake de uitvoering van het pensioenstelsel (WAP art. 3 § 1, 9°)
  • Definitie van de verworven prestaties (WAP art. 3 § 1, 12°)
  • Bepaling wie de tekst van het pensioenreglement verstrekt aan de aangeslotene (WAP art. 5 § 2)
  • Inwerkingtreding (WAP art. 12 § 4)
  • Uitstel van de toetreding op moment van invoering (WAP art. 15)
  • Rechthebbende op het overlevingspensioen (WAP art. 19 § 1)
  • Vaststelling van het rustpensioen (WAP art. 19 § 2)
  • Vaststelling van het overlevingspensioen (WAP art 19 § 3)
  • Actualisatieregels (WAP art. 19 § 4)
  • Vervaldagen voor cash balance plannen (WAP art. 21)
  • Kapitalisatiemethode van de bedragen voor cash balance plannen (WAP art. 21)
  • Regels voor de vaststelling van de pensioenrechten bij de opheffing van de pensioentoezegging (WAP art. 25)
  • Recht op afkoop van de reserves vanaf 60 jaar (WAP art. 27)
  • Voorschotten op prestaties of inpandgevingen van pensioenrechten (WAP art. 27 § 2)
  • Persoon wie de rechthebbenden inlicht over het recht tot omvorming in een rente (WAP art. 28 § 1)
  • Mogelijkheid van een onthaalstructuur (WAP art. 32 § 1, 3° en § 2)
  • Keuzemogelijken voor de aangeslotene in de onthaalstructuur (WAP art. 32 § 2)
  • Persoon wie de aangeslotenen inlicht over iedere verandering van pensioeninstelling (WAP art. 35)
  • Persoon wie de FSMA inlicht over iedere verandering van pensioeninstelling (WAP art. 36)
  • Regels voor vaststelling van de bijdrage en de periodiciteit in vaste bijdrageplannen (KB WAP art. 4-3)
  • Tariferingsregels voor pensioentoezeggingen van het type vaste bijdragen met gewaarborgd rendement (KB WAP art. 4-4)
  • Regels over de toekenning van het surplus aan de individuele rekeningen (KB WAP art. 4-6)
  • Wijze waarop het rendement wordt vastgesteld voor pensioentoezeggingen van het type vaste bijdragen zonder gewaarborgd rendement (KB WAP art. 4-7)
  • Toekenning van het rendement aan een vrije reserve voor pensioentoezeggingen van het type vaste bijdragen zonder gewaarborgd rendement (KB WAP art. 4-8)
  • Regels voor de vastellening van de bedragen, vervaldagen en tariferingsregels voor cash balance plannen (KB WAP art. 4-10)
  • Ten minste de volgende bepalingen (KB WAP art. 4-13)
    • De financieringsmodaliteiten van de pensioentoezegging
    • De te volgen regels in geval van onderfinanciering
    • De modaliteiten van de mededeling bij niet betaling van de bijdragen
    • De te volgen regels in geval van het verdwijnen van de inrichter
    • De modaliteiten volgens dewelke de pensioenfiches worden meegedeeld
    • De regels voor de bepaling van de begunstigde van de prestatie bij overlijden
    • De vermelding dat de persoonlijke bijdragen door de werkgever op de bezoldiging worden ingehouden en aan de pensioeninstelling worden gestort
    • De mate waarin de verbintenissen van de inrichter worden gegarandeerd op grond van een resultaatsverbintenis vanwege de pensioeninstelling

FSMA publiceert FAQ’s over verzekeraar in vereffening

De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) heeft op haar website een lijst met vaak gestelde vragen (FAQ’s) gepubliceerd over de gevolgen van de vereffening van Apra Leven voor alle mogelijke betrokkenen bij verzekeringscontracten van de tweede pensioenpijler, beheerd door Apra Leven.

Apra Leven is een verzekeringsonderneming waarvan de vergunning op 4 maart 2011 werd ingetrokken en die in vereffening werd gesteld. De FSMA is belast met het toezicht op de naleving van de sociale wetgeving voor de tweede pensioenpijler, en volgt dan ook op wat er bij de vereffening van Apra Leven gebeurt met de aanvullende pensioenregelingen. Het gaat om de groepsverzekeringen voor werknemers en het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen.

De FAQ’s willen de meest voorkomende vragen beantwoorden in verband met aanvullende pensioenen bij Apra Leven. Ze hebben betrekking op de vereffening van Apra Leven en de wetgeving op de aanvullende pensioenen. Ze bieden antwoorden voor zowel personen die aangesloten zijn bij een groepsverzekering beheerd door Apra Leven, als voor werkgevers die bij Apra Leven een groepsverzekering afgesloten hebben.

faq_apra

Aanvullende pensioentoezegging kan door de werkgever niet eenzijdig gewijzigd worden

In een vonnis van 22 juni 2009 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt dat een werkgever een aanvullende pensioentoezegging niet eenzijdig kan wijzigen.

Een werkgever deed ten voordele van zijn kaderleden en hogere bedienden een aanvullende pensioentoezegging in 1967. Begin jaren 2000, na sluiting van de onderneming en nadat alle werknemers waren afgevloeid, ontstond er een geschil tussen enerzijds de werkgever en de pensioeninstelling, en anderzijds de begunstigde ex-werknemers.

Het geschil draaide om de interpretatie en de uitvoering van het pensioenreglement, waarin de omvang van de pensioentoezegging van de werkgever aan de aangeslotenen bepaald wordt. De werkgever en de pensioeninstelling gaven een nieuwe interpretatie aan de pensioentoezegging, waardoor de pensioenrechten van de aangeslotenen minder omvangrijk werden dan in de interpretatie die er vóór 2000 aan werd gegeven.

De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt sprak zich als volgt uit:

De pensioentoezegging neergeschreven in het pensioenreglement, maakt deel uit van de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.

Aangezien dat reglement deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, moeten de regels voor interpretatie van contracten worden toegepast om de draagwijdte van het reglement te achterhalen. De oorspronkelijke en gemeenschappelijke bedoeling van de werkgever en de begunstigde werknemers bij de pensioentoezegging moet achterhaald worden.

De interpretatie van het pensioenreglement mag niet eenzijdig worden gewijzigd door de werkgever, noch door de pensioeninstelling die de pensioentoezegging moet uitvoeren volgens de bepalingen van het pensioenreglement.

Overeenkomstig de wet Aanvullende Pensioenen geldt als algemeen principe dat de beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van een pensioentoezegging tot de uitsluitende bevoegdheid van de werkgever behoort. Deze eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever moet echter genuanceerd worden vanuit de bepalingen van het Belgisch recht die het eenzijdig wijzigingsrecht van de werkgever beperken. Enerzijds is er artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat overeenkomsten niet kunnen worden herroepen dan met wederzijdse toestemming van de partijen en op gronden door de wet erkend. Anderzijds bepaalt artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet dat elk beding waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt de essentiële voorwaarden van de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen, nietig is.

Uit de toepassing van deze artikelen op aanvullende pensioenplannen vloeit voort dat, wanneer een pensioenreglement geen wijzigingsbeding bevat, een eenzijdige wijziging door de werkgever van de bepalingen van het pensioenreglement niet aanvaardbaar is.

Alle beslissingen van de werkgever die een eenzijdige wijziging van de pensioentoezegging inhouden zijn dan ook in strijd met artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Deze beslissingen zijn dus niet rechtgeldig en bijgevolg niet tegenstelbaar aan de aangeslotenen of begunstigden.

Uit dit vonnis blijkt dus zeer duidelijk dat een werkgever (net als de uitvoerende pensioeninstelling) zich dient te houden aan de pensioentoezegging zoals die oorspronkelijk is overeengekomen met zijn werknemers. Hij kan deze pensioentoezegging niet eenzijdig wijzigen of er een nieuwe interpretatie aan geven waardoor de rechten van de aangeslotenen worden gewijzigd.

Bron: Eubelius, december 2009

Indexatie van het WAP rendement op 1 oktober 2010

Als een aangeslotene aan een pensioenplan nog geen vijf jaar aansluiting telt, worden de minimale patronale reserves volgens de WAP (wet op aanvullende pensioenen) niet geïndexeerd met 3,25%, maar volgens het indexatiemechanisme van de spilindex. Aangezien de spilindex recentelijk werd overschreden zullen de lonen van de statutaire ambtenaren vanaf 1 oktober 2010 worden geïndexeerd. Vanaf 1 oktober 2010 moeten de minimale patronale reserves dus ook rekening houden met een hogere indexatie.

Hierbij dient de volgende tabel gerespecteerd te worden:

Ingangsdatum Index
01/07/2003 1,3195
01/11/2004 1,3459
01/09/2005 1,3728
01/11/2006 1,4002
01/02/2008 1,4282
01/06/2008 1,4568
01/10/2008 1,4859
01/10/2010 1,5157

Voorbeeld

In oktober 2007 werd een patronale bijdrage gestort van € 1.000. In de veronderstelling dat de betrokken werknemer nog geen 5 jaar aansluiting telt, bedragen de minimale reserves drie jaar later € 1.082,49 (= € 1.000 x 1,5157 / 1,4002). In de praktijk zal de pensioeninstelling nog een aantal kosten toerekenen aan de patronale bijdrage. Veronderstel een kost van 5%, dan bedragen de minimale reserves op 1/10/2010 € 1.028,36.

Ter informatie geven we nog mee de minimale reserves als de betrokken werknemer al wel 5 jaar is aangesloten. In dat geval worden de minimale reserves opgerent aan 3,25% zodat ze € 1.045,67 zouden bedragen (na verrekening van 5% kosten = € 1.000 x (1 – 5%) x (1 + 3,25%)3).

Recht op rente

Volgens artikel 28 van de WAP kan de aangeslotene steeds vragen om het pensioenkapitaal uit te betalen onder de vorm van een periodieke rente. De pensioeninstelling dient deze keuze niet aan te bieden als de jaarrente lager is dan € 500.

Ook dit bedrag wordt aangepast aan de spilindex en zal vanaf 1 oktober 2010 € 574,35 (= € 500 x 1,5157 / 1,3195) bedragen.

Andere fiscale grenzen

In de WAP wordt ook verwezen naar een aantal andere grenzen en met name in het fiscale luik. Deze bedragen volgen het indexmechanisme van de spilindex niet, maar volgen een eigen indexering. In concreto bedragen deze fiscale grenzen voor aanslagjaar 2011 (zie ook Bericht van de Federale Overheidsdienst Financiën):

  • € 2.080 voor het maximumbedrag van de bijdragen die een werknemer kan eisen onder de vorm van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging (cfr. art. 33 WAP – initieel bedrag € 1.500)
  • € 2.110 voor het maximumbedrag van de bijdragen die mogen gesotrt worden in een individuele pensioentoezegging (cfr. art. 80 WAP – initieel bedrag  € 1.525)

indexering-Aj2011

Hof van Cassatie: het pensioenbegrip

Om te beslissen dat een uitkering niet dient te worden beschouwd als loon in de zin van de Loonbeschermingswet, omdat het een rechtstreeks of onrechtstreeks door de werkgever betaalde vergoeding betreft, en omdat zij als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid beschouwd kan worden, kan de rechter zich niet beperken tot het onderzoeken van slechts een van de voordelen die in de wetgeving op de sociale zekerheid zijn bepaald.

Teneinde een premie gelijk aan drie maanden loon, uitbetaald aan personeelsleden die de pensioenleeftijd hebben bereikt, of aan de rechthebbenden van bedienden die voor hun pensioen zijn overleden, maar wiens dienstanciënniteit in het totaal minstens tien jaar bedraagt, uit het loonbegrip te kunnen sluiten, volstaat het niet te oordelen dat de premie eerder met een vertrekpremie gelijkgesteld kan worden en de toekenning ervan aan de rechthebbende niets te maken heeft met een aanvulling van het rustpensioen, terwijl het evengoed een aanvulling van het overlevingspensioen kan betreffen.

Cass. 21 januari 2008, Soc. Kron. 2009, afl. 1, 22-23.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 4

Cassatie 21 januari 2008