Recht op een lijfrente

Eiser sloot op 22 december 1987 een overeenkomst inzake een vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen. De duurtijd van het contract liep van 1 januari 1987 tot 1 november 2008. De polis voorzag in de volgende waarborgen:

  1. indien de verzekerde overlijdt vóór 1 november 2008: de som van de betaalde netto premies en
  2. indien de verzekerde leeft op 1 november 2008: het reeds verzekerde kapitaal bij leven zoals jaarlijks medegedeeld, in verhouding tot de reeds betaalde driemaandelijkse koopsommen.

Bij pensionering eist de eiser een lijfrente. Hij doet dit op basis van de polis die verwijst naar de “vestiging van een lijfrente”. De verzekeraar weigert omdat de programmawet van 24/12/2002 (de VAPZ-wet) wel inhoudt dat de verzekeraar, gehouden is om op vraag van de klant, te voorzien in een uitkering in rente maar dat er in deze wet nergens gespecificeerd wordt dat het om een lijrente moet gaan. De verzekeraar stelt dan ook voor om een rente te betalen, geen lijfrente.

De rechtbank is van oordeel dat eiser aanspraak kan maken op de vestiging van een lijfrente. De overeenkomst strekt partijen tot wet. Verwerende partij kan zich niet beroepen op de Programmawet om zich te ontrekken aan haar contractuele verplichtingen.

Arbrb. Hasselt 19 april 2011, AR nr. 2100807, onuitg.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 4