Geen RSZ bijdrage van 8,86% op verzekering premievrijstelling en solidariteitsluik

In de RSZ richtlijnen voor het 2de kwartaal 2010 bevestigt men dat de bijdrage van 8,86% niet verschuldigd is op het gedeelte van de werkgeversstorting bestemd voor de financiering van het solidariteitsluik bedoeld in de WAP.

Deze vrijstelling van 8,86% geldt eveneens voor de bedragen betaald in het kader van een verzekering premievrijstelling. Zo een verzekering zorgt ervoor dat indien een verzekerde afwezig is ten gevolge van bepaalde omstandigheden (bv ziekte of ongeval) de premies voor de pensioenopbouw tijdens deze periode worden doorbetaald. Gedurende de arbeidsongeschiktheid, worden de betalingen voor het aanvullend pensioen dus gedaan door de verzekeraar i.p.v. de werkgever. Deze verzekering premievrijstelling is in feite een individueel systeem equivalent aan het solidariteitsluik in het kader van de WAP.

richtlijnen RSZ – 2de kw 2010 – 8,86 % vrijstelling solidariteitsplan en verzekering premievrijstelling

Tussenkomst Sluitingsfonds voor werkgeversbijdragen in een groepsverzekering

Artikel 2 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Sluitingsfonds bepaalt dat bij sluiting van een onderneming het Sluitingsfonds kan tussenkomen voor onder meer de vergoedingen en voordelen verschuldigd krachtens de wet of collectieve arbeidsovereenkomsten.

De vraag rijst of de werkgeversbijdragen voor een groepsverzekering waarvan de betaling voorzien is in een niet neergelegde CAO onder dit artikel valt. Het Hof oordeelt dat de termen van de niet neergelegde CAO door zowel de werkgever als de werknemer minstens stilzwijgend waren aanvaard, zodat er sprake was van loon verschuldigd krachtens de individuele arbeidsovereenkomst. Werkgeversbijdragen voor een groepsverzekering zijn loon in de zin van de Loonbeschermingswet en in de zin van het engere loonbegrip van de Arbeidsovereenkomstenwet als tegenprestatie van arbeid. Bijgevolg werd het Sluitingsfonds veroordeeld tot betaling van de bijdragen, weliswaar begrensd tot het wettelijke maximum.

Arbh. Brussel, 6 maart 2008, J.T.T., 2008, 388.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2008-2009, nr. 3