80% regel (aanslagjaar 2009)

De 80% regel is opgesplitst in verschillende artikels van het W.I.B. 92 en het K.B. W.I.B. 92. Deze post tracht om de verschillende artikels samen te voegen zodat je 1 bron hebt voor alle relevante wettelijke bepalingen met betrekking tot de 80% regel.

Wetboek van de inkomstenbelastingen 92 (aanslagjaar 2009 (inkomsten 2008))

Artikel 52

Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 53 tot 66bis worden inzonderheid als beroepskosten aangemerkt : (…)

3° de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten : (…)

b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van :

  • een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of overlijden;
  • een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden;
  • een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
  • een collectieve of individuele toezegging die moet worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte;

Artikel 59

§ 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b , kunnen slechts als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende perken:

1° ze moeten definitief worden gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen;

2° de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale brutojaarbezoldiging en moeten worden berekend op basis van de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Wat de overeenkomsten betreft die geen toezeggingen van het type “vaste prestatie” zijn, worden de daaraan verbonden bovenwettelijke uitkeringen vastgesteld door rekening te houden met de eigenschappen van de overeenkomst, de aan de overeenkomst verbonden verworven reserves en de volgende parameters :

  • het verhogingspercentage van de bezoldigingen, indexering inbegrepen;
  • het percentage van kapitalisatie dat moet worden toegepast op de verworven reserves;
  • het percentage van de deelnemingen in de winst;

3° de wettelijke en aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan de normale brutojaarbezoldiging;

4° de werkgever moet de bewijsstukken overleggen in de vorm en binnen de termijnen die de Koning bepaalt.

§ 2. Een indexering van de renten bedoeld in § 1, 2° en 3°, is toegestaan.

§ 3. De begrenzingen genoemd in § 1, 2° en 3°, worden enerzijds toegepast op de bijdragen en premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen en, anderzijds op de bijdragen en premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte. Voor de berekening van die begrenzingen worden de in artikel 52, 3°, b, derde streepje , bedoelde bijdragen en premies, gestort ter uitvoering van een solidariteitstoezegging, naar gelang van hun aard, omgedeeld over elk van die categorieën.

§ 4. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen, moet de begrenzing tot 80 pct., bedoeld in § 1, 2°, worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke pensioenen. De uitkeringen op grond van pensioensparen en van andere individuele levensverzekeringscontracten dan die welke worden gesloten ter uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, worden niet in aanmerking genomen.

De extrawettelijke pensioenen omvatten inzonderheid de pensioenen:

  • die met persoonlijke bijdragen als bedoeld in artikel 52, 7°bis, of in artikel 145/3 zijn gevormd;
  • die met werkgeversbijdragen zijn gevormd;
  • die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend.

Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte, moet de begrenzing tot de normale bruto jaarbezoldiging worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid.

De extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid omvatten inzonderheid :

  • de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid die met werkgeversbijdragen zijn gevormd;
  • de uitkeringen die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend.

§ 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :

1° wat onder “normale bruto jaarbezoldiging”, “laatste normale bruto jaarbezoldiging” en “normale duur van een beroepswerkzaamheid” in de zin van § 1, 2° en 3°, moet worden verstaan;

2° de verschillende in § 1, 2°, bedoelde percentages.

Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het eerste lid, 2°, genomen besluiten.

Hij bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.

§ 6. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in § 1, 1°, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen.

De beperking bedoeld in het eerste lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002.

Artikel 60

Pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen worden slechts als beroepskosten aangemerkt op voorwaarde dat ze worden toegekend aan personen die vroeger bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers of van de zelfstandigen is toegepast, of aan de rechtverkrijgenden van die personen, in zover ze niet meer bedragen dan hetgeen door storting van bijdragen als bedoeld in artikel 59 zou zijn verkregen.

Artikel 145/3

De in artikel 145/1, 1° , vermelde persoonlijke bijdragen en premies komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten.

De grens van 80 pct. wordt overeenkomstig artikel 59, § 4, beoordeeld.

Wanneer de in artikel 145/1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 1.990,00 EUR (basisbedrag 1.500 EUR) per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.

Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in § 1, 1°, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen.

De beperking vermeld in het vijfde lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002.

Artikel 195

§ 1. Bedrijfsleiders worden voor de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten met werknemers gelijkgesteld en hun bezoldigingen en de ermede verband houdende sociale lasten worden als beroepskosten aangemerkt.

Stortingen van sociale verzekering of voorzorg zijn slechts aftrekbaar in zover zij betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en ten minste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij door de vennootschap op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend.

§ 2. Behalve indien de overeenkomsten enkel voorzien in voordelen bij overlijden, worden premies van levensverzekeringen betreffende overeenkomsten die in het voordeel van de onderneming zijn gesloten, met de in artikel 52, 3°, b, vermelde bijdragen gelijkgesteld en zijn zij, onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde grens, slechts aftrekbaar indien deze overeenkomsten werden gesloten op het hoofd van een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst.

Om het aftrekbare deel van de premies te bepalen komen uitsluitend de in § 1, tweede lid, omschreven bezoldigingen in aanmerking.

Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 92 (aanslagjaar 2009 (inkomsten 2008))

Artikel 34

Voor de toepassing van de artikelen 52, 3°, b en 5°, en 59 , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van deze afdeling, wordt verstaan :

1° onder normale brutojaarbezoldiging : het totale brutobedrag van al de sommen die, vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut, aan de werknemer anders dan uitzonderlijk of toevallig toegekend of betaald zijn gedurende een bepaald jaar;

2° onder laatste normale brutojaarbezoldiging : de brutojaarbezoldiging die gelet op de vorige bezoldigingen van de werknemer als normaal kan worden beschouwd en die hem betaald of toegekend werd gedurende het laatste jaar vóór zijn oppensioenstelling waarin hij een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad;

3° onder normale duur van een beroepswerkzaamheid : 40 jaar of, voor beroepen waarvoor de betrokken werkgever en werknemer aantonen dat de volledige loopbaan minder of meer dan 40 jaar bestrijkt, het aantal jaren van die volledige loopbaan.

Artikel 35

§ 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden :

1° die werkgeversbijdragen en -premies moeten worden gestort aan een verzekeringsonderneming of voorzorgsinstelling met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België of aan een inrichting in België van een dergelijke onderneming of instelling met maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting in het buitenland;

2° die bijdragen en premies moeten betaald worden ter uitvoering van :

  • ofwel een reglement van groepsverzekering dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke reglementen;
  • ofwel een verzekeringscontract betreffende de toekenning van extra-wettelijke voordelen aan werknemers bedoeld bij de reglementering inzake het rust- en overlevingspensioen der werknemers;
  • ofwel het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming en ingeschreven op de Controledienst voor de Verzekeringen of erkend bij koninklijk besluit;
  • ofwel een aanvullende pensioentoezegging die beantwoordt aan de voorwaarden die zijn gesteld door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
  • ofwel een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;

3° de persoonlijke bijdragen en premies vermeld in artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek, die door de werkgever op de bezoldigingen van de werknemer zijn ingehouden, moeten jaarlijks worden ingeschreven op de individuele loonfiches vermeld in artikel 92, eerste lid, onder een afzonderlijke rubriek, met vermelding van de naam en het adres van de onderneming of instelling waaraan ze zijn gestort;

4° in het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement, de aanvullende pensioentoezegging en de solidariteitstoezegging moet worden bepaald dat voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en toewijzingen van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet slechts mogen worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in België gelegen onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbouwen, te verbeteren of te herstellen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen worden terugbetaald zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen;

5° de overdraagbaarheidscoëfficiënt van de toekenningen waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen en de solidariteitstoezeggingen voorzien ten gunste van de langstlevende echtgenoot, mag niet meer bedragen dan 80 pct.

§ 2. De werkgeversbijdragen en -premies vermeld in § 1 mogen slechts als beroepskosten worden afgetrokken tijdens de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en voor zover per werknemer die bijdragen en premies, verhoogd met de persoonlijke bijdragen en premies genoemd in artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek :

1° jaarlijks niet hoger zijn dan de bedragen die verschuldigd zijn krachtens het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement, de aanvullende pensioentoezegging of de solidariteitstoezegging en die, wat de collectieve toezeggingen betreft, op eenzelfde en niet discriminerende wijze voor het gehele personeel van de onderneming of voor een bijzondere categorie van dat personeel toegankelijk zijn;

2° recht geven op toekenningen, winstdeelnemingen inbegrepen, waarvan het bedrag, in jaarlijkse lijfrente of omgezet in jaarlijkse lijfrente, verhoogd met het wettelijk pensioen, niet hoger is dan 80 pct. van de normale jaarlijkse brutobezoldiging van de werknemer tijdens het betreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderneming werkelijk gepresteerde en het er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid en als noemer het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid.

§ 3. Voor werknemers die bij de onderneming een onvolledige loopbaan hebben, mag in de teller van de in § 2, 2°, bedoelde breuk rekening gehouden worden met een langere duur van beroepswerkzaamheid dan die welke zij bij de onderneming zullen vervullen, op voorwaarde dat de in § 2, 2°, bedoelde toekenningen slaan op maximaal 10 jaar van een vroeger werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid of op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid en dat het aldus in aanmerking genomen totaal aantal jaren het aantal jaren van de normale duur van hun beroepswerkzaamheid niet overtreft. In een dergelijk geval moeten de in § 1, 2°, bedoelde reglementen, contracten, aanvullende pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen bovendien uitdrukkelijk vermelden onder welke voorwaarden dergelijke bijdragen en premies worden toegekend.

Om na te gaan of deze begrenzing in acht genomen is, moeten toekenningen in kapitaal in rente worden omgezet met de gegevens van de volgende tabel, zo nodig aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang.

Tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 euro.

Leeftijd bij de aanvang van de rente Kapitaal in euro nodig voor een jaarrente van 1 euro
40 jaar en minder 17,7063
41 jaar 17,5247
42 jaar 17,3371
43 jaar 17,1434
44 jaar 16,9436
45 jaar 16,7376
46 jaar 16,5254
47 jaar 16,3069
48 jaar 16,0821
49 jaar 15,8510
50 jaar 15,6137
51 jaar 15,3701
52 jaar 15,1203
53 jaar 14,8644
54 jaar 14,6025
55 jaar 14,3347
56 jaar 14,0612
57 jaar 13,7820
58 jaar 13,4974
59 jaar 13,2077
60 jaar 12,9130
61 jaar 12,6137
62 jaar 12,3100
63 jaar 12,0023
64 jaar 11,6908
65 jaar en jaar 11,3761

De toekenningen die overeenkomen met de reeds gepresteerde dienstjaren, zoals bepaald in § 2, 2°, kunnen worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. Toekenningen die slaan op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid kunnen eveneens worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies.

§ 4. De in § 2, 2°, bepaalde grens geldt niet voor bijdragen of premies die gestort zijn om een verhoging toe te staan van de lopende renten, zonder dat die verhoging meer bedraagt dan die welke wordt verkregen door de renten te indexeren overeenkomstig de regeling die geldt voor de indexering van de pensioenen van de overheidssector.

§ 5. De verzekeringsondernemingen of voorzorgsinstellingen leveren op basis van de door de belastingplichtige meegedeelde gegevens een attest af bij de onderschrijving en bij elke wijziging van de in § 1, 2° vermelde contracten waaruit blijkt dat de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten en berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid, overeenkomstig artikel 59 van hetzelfde Wetboek, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto jaarbezoldiging.

Verder leveren de in het eerste lid bedoelde ondernemingen en instellingen tevens een attest af telkens wanneer de hiervoor bedoelde begrenzing tot 80 pct. wordt overschreden.

Het model van het in het eerste en tweede lid bedoelde attest wordt door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgesteld.

§ 6. De werkgever levert uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de in § 2, 1°, vermelde contracten, reglementen of toezeggingen in werking treden, een informatiefiche af waarvan het model is vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. Die informatiefiche bevat alle gegevens met betrekking tot de in § 1, 2°, vermelde aanvullende pensioenstelsels die aanleiding geven tot een fiscale aftrek of belastingvermindering in de zin van de artikelen 52, 3°, b, 59, 60 , 1451, 1° en 1453 van hetzelfde Wetboek.