Commentaar art. 59 WIB/92 (circulaire Massart)

In het commentaar van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen vind je zeer nuttige informatie over de interpretatie van de 80% regel. Deze interpretatie komt voort uit de zogenaamde “circulaire Massart” die in de loop der jaren werd geüpdated.

Commentaar van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992
TITEL II : PERSONENBELASTING
HOOFDSTUK II : Grondslag van de belasting
Afdeling IV : Beroepsinkomen
Onderafdeling III : Vaststelling van het netto-inkomen
A. Beroepskosten : (Aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood)
Art. 59, WIB 92

I. WETTEKSTEN

Nummer 59/0

Art. 52. – Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 53 tot 66 worden inzonderheid als beroepskosten aangemerkt :

(…)

3° de bezoldigingen van de personeelsleden, met inbegrip van de ermede verband houdende kosten bestaande uit :

a) (…)

b) werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of overlijden;

(…)


….. (1);

(…)

Art. 59 (2) . – Werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood worden als beroepskosten aangemerkt op voorwaarde dat ze definitief worden gestort aan een in België gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor sociale voorzieningen en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling, inzonderheid wat de voorschotten op contracten en de inpandgevingen van contracten betreft.

De beperking tot 80 pct. moet worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen, van de op jaarbasis berekende extra-wettelijke pensioenen en van de pensioenen die met werkgevers- of persoonlijke bijdragen als bedoeld in artikel 145/3 zijn gevormd of die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend. De uitkeringen op grond van individuele levensverzekeringscontracten en van pensioensparen worden niet in aanmerking genomen.

De werkgeversbijdragen worden alleen afgetrokken indien ze worden verantwoord door bewijsstukken die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt.

II. KB/WIB 92

Nummer 59/1

Afdeling XIII. – Werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood (3)

(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 59, tweede en vierde lid).

Art. 34. – Voor de toepassing van de artikelen 52, 3°, b en 5°, en 59, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van deze afdeling, wordt verstaan :

1° onder normale brutojaarbezoldiging : het totale brutobedrag van al de sommen die, vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut, aan de werknemer anders dan uitzonderlijk of toevallig toegekend of betaald zijn gedurende een bepaald jaar;

2° onder laatste normale brutojaarbezoldiging : de brutojaarbezoldiging die gelet op de vorige bezoldigingen van de werknemer als normaal kan worden beschouwd en die hem betaald of toegekend werd gedurende het laatste jaar vóór zijn oppensioenstelling waarin hij een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad;

3° onder normale duur van een beroepswerkzaamheid : 40 jaar of, voor beroepen waarvoor de betrokken werkgever en werknemer aantonen dat de volledige loopbaan minder of meer dan 40 jaar bestrijkt, het aantal jaren van die volledige loopbaan.

Art. 35. – § 1. De werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood vermeld in artikel 52, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden van de belastbare inkomsten afgetrokken zoals bepaald in dat artikel, onder de volgende voorwaarden :

1° de bijdragen moeten worden gestort aan een levensverzekeringsonderneming of een pensioenfonds met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België of aan een inrichting in België van een dergelijke onderneming of fonds met maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting in het buitenland en zulks ter uitvoering van :

  • ofwel een reglement van groepsverzekering dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke reglementen;
  • ofwel een verzekeringscontract betreffende de toekenning van extra-wettelijke voordelen aan werknemers bedoeld bij de reglementering inzake het rust- en overlevingspensioen der werknemers;
  • ofwel het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming en ingeschreven op de Controledienst voor de Verzekeringen of erkend bij koninklijk besluit;

2° de persoonlijke bijdragen vermeld in artikel 145/1, 1°, van hetzelfde Wetboek die door de werkgever op de bezoldigingen van de werknemer zijn ingehouden, moeten jaarlijks worden ingeschreven op de individuele loonfiches vermeld in artikel 92, eerste lid, onder een afzonderlijke rubriek, met vermelding van naam en adres van de onderneming of het fonds waaraan zij zijn gestort;

3° voorschotten op contracten en inpandgevingen van contracten mogen slechts worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in België gelegen onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen;

4° de beperking vermeld in 3° moet in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten en de pensioenreglementen zijn ingeschreven;

5° de overdraagbaarheidscoëfficiënt van de toekenningen waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten en de pensioenreglementen voorzien ten gunste van de langstlevende echtgenoot, mag niet meer bedragen dan 80 pct.

§ 2. De bijdragen vermeld in § 1 mogen slechts van de belastbare inkomsten worden afgetrokken gedurende de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en in zover, per werknemer, de genoemde bijdragen, verhoogd met de persoonlijke bijdragen vermeld in artikel 145/1, 1°, van hetzelfde Wetboek :

1° jaarlijks niet hoger zijn dan de bedragen verschuldigd krachtens reglementen van groepsverzekering, verzekeringscontracten of pensioenreglementen die op eenzelfde wijze voor het gehele personeel van de onderneming of voor een bijzondere categorie van dat personeel van toepassing zijn;

2° toekenningen vestigen die, winstdeelnemingen inbegrepen, gelijk staan met een jaarrente waarvan het bedrag, aangevuld met het wettelijk pensioen, niet hoger is dan 80 pct. van de normale brutojaarbezoldiging van de werknemers tijdens het betreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderneming werkelijk gepresteerde en het er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid en als noemer het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid.

Om na te gaan of deze begrenzing in acht genomen is, moeten toekenningen in kapitaal in rente worden omgezet met de gegevens van de volgende tabel, zo nodig aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de rente.

Tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of indexering van de rente, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 frank.

Leeftijd bij de
aanvang van de rente

Kapitaal in frank
nodig voor een jaarrente van 1 frank

40 jaar en minder
41jaar
42 jaar
43 jaar
44 jaar
45 jaar
46 jaar
47 jaar
48 jaar
49 jaar
50 jaar
51 jaar
52 jaar
53 jaar
54 jaar
55 jaar
56 jaar
57 jaar
58 jaar
59 jaar
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar en meer

17,7063
17,5247
17,3371
17,1434
16,9436
16,7376
16,5254
16,3069
16,0821
15,8510
15,6137
15,3701
15,1203
14,8644
14,6025
14,3347
14,0612
13,7820
13,4974
13,2077
12,9130
12,6137
12,3100
12,0023
11,6908
11,3761

§ 3. De in § 2, 2°, bepaalde grens geldt niet voor bijdragen die gestort zijn om :

1° een ontoereikendheid van vroegere stortingen aan te vullen die voortvloeit uit een verhoging van de bezoldigingen of een verbetering van de gevestigde toekenningen;

2° voor werknemers die bij de onderneming gepresteerd hebben vóór er een in § 1, 1°, vermeld verzekerings- of pensioenstelsel werd ingevoerd, voor het aldus gepresteerde aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid, de ontbrekende stortingen te compenseren;

3° werknemers die bij de onderneming een onvolledige loopbaan hebben, een pensioen toe te kennen berekend in verhouding tot een langere duur van beroepswerkzaamheid dan die welke zij bij de onderneming zullen vervullen, op voorwaarde dat die bijdragen slaan op maximaal 10 jaar van een vroeger werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid of op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid en dat het aldus in aanmerking genomen totaal aantal jaren het aantal jaren van de normale duur van hun beroepswerkzaamheid niet overtreft;

4° een verhoging toe te staan van de uitgestelde renten binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang, evenals van de lopende renten, zonder dat die verhoging meer bedraagt dan die welke wordt verkregen door die renten te indexeren overeenkomstig de regeling die geldt voor de indexering van de pensioenen van de overheidssector.

III. INLEIDING

Nummer 59/2

De werkgeversbijdragen (4) voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar als beroepskosten (art. 52, 3°, b, WIB 92).

De persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en die door de werkgever op de bezoldigingen zijn ingehouden, geven aanleiding tot een belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen (5); zie terzake commentaar op art. 145/3, WIB 92.

Nummer 59/3

De in 59/2, eerste lid, vermelde werkgeversbijdragen zijn krachtens art. 59, eerste lid, WIB 92, aftrekbaar als beroepskosten van de werkgever op voorwaarde:

1° dat zij

  • definitief worden gestort;
  • aan een in België gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor sociale voorzieningen, en

2° dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten – waarvan een indexering is toegelaten

  • niet meer bedragen dan 80 % van de laatste normale brutojaarbezoldiging;
  • worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid.

Nummer 59/4

Ter uitvoering van art. 59, tweede en vierde lid, WIB 92, worden de toepassingsvoorwaarden en -wijze m.b.t. die aftrek bepaald in de art. 34 en 35, KB/WIB 92 (zie 59/1).

Nummer 59/5

De in 59/3, 2°, eerste gedachtestreep, gestelde beperking tot 80% moet ingevolge art. 59, derde lid, WIB 92, worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag :

1° van de wettelijke pensioenen;

2° van de op jaarbasis berekende extra-wettelijke pensioenen, en

3° van de pensioenen die zijn gevormd met werkgeversbijdragen of met persoonlijke bijdragen als bedoeld in art. 145/3, WIB 92 (6) of die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend.

De uitkeringen op grond van individuele levensverzekeringscontracten en van pensioensparen worden voor de beoordeling van die beperking tot 80 % niet in aanmerking genomen.

In verband met de gestelde beperkingen wordt ook verwezen naar 60/6 tot 12.

Nummer 59/6

Ingevolge art. 59, vierde lid, WIB 92, worden de werkgeversbijdragen alleen afgetrokken indien ze worden verantwoord door bewijsstukken die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt.

Nummer 59/7

Nummer 59/8

Nummer 59/9

Nummer 59/10

Nummer 59/11

Nummer 59/12

Nummer 59/13

Nummer 59/14

Nummer 59/15

Nummer 59/16

Nummer 59/17

IV. VERKLARENDE WOORDENLIJST

Nummer 59/18

Hierna volgt een omschrijving of verklaring van de belangrijkste technische termen die worden gebruikt in de commentaar op de art. 52, 3°, b en 59, WIB 92.

1° Back-service : Engelse term ter aanduiding van sommige bijzondere vormen van compensatie (zie “compensatie”).

2° Brutojaarbezoldiging : zie respectievelijk 12° en 10°, hierna inzake de begrippen “normale brutojaarbezoldiging” en “laatste normale jaarbezoldiging”.

3° Compensatie : duidt op het storten van inhaalbijdragen; voor de berekening van het extra-wettelijk pensioen later uitgevoerde valorisatie van sommige door het personeel van de onderneming gepresteerde diensten (b.v. dienstjaren gepresteerd vóór de indiensttreding in de onderneming, dienstjaren vóór de inwerkingtreding van een extra-wettelijk voorzorgsplan in de onderneming, dekking van onvoldoende stortingen in het verleden enz.).

4° Extra-wettelijke voordelen aan bezoldigde werknemers : de reglementering inzake rust- en overlevingspensioen van bezoldigde werknemers bepaalt dat terzake extra-wettelijke voordelen kunnen worden gewaarborgd door bemiddeling van verzekeringsondernemingen of -instellingen als bedoeld in art. 2, § 3, 5°, W 9.7.1975 (7) betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Die ondernemingen en instellingen worden ook “aangenomen kassen” genoemd.

5° Financieringsstelsel : technische regels volgens welke de gewaarborgde toekenningen gefinancierd worden (b.v. “te bereiken doel”, “vaste last” – zie respectievelijk 18° en 21°, hierna voor die begrippen), of een combinatie van die beide stelsels.

6° Genieter (verkrijger) : persoon in wiens voordeel het contract is gesloten. In een groepsverzekering is de begunstigde bij leven de verzekerde (zie “verzekerde”); begunstigden bij overlijden zijn de in het contract aangewezen rechthebbenden van de verzekerde. Hetzelfde geldt voor de reglementen van pensioenfondsen.

7° Groepsverzekering : verzekering gesloten ten voordele van alle personeelsleden van de onderneming of van een deel daarvan, met als doel aan de verkrijgers extra-wettelijke voordelen te verschaffen boven die waarin het wettelijk rust- en overlevingspensioen voorziet.

8° Inhaalbijdragen : zie “compensatie” in 3°, hierboven.

9° Kapitaal : in eenmaal betaalde gekapitaliseerde waarde van de toekenningen (in tegenstelling met betaling in de vorm van renten).

10° Laatste normale bruto-jaarbezoldiging : het begrip “laatste normale brutojaarbezoldiging” wordt gedefinieerd in art. 34, 2°, KB/WIB 92 (zie 59/1).

11° Lopende rente : rente waarvan de storting begonnen is (b.v. omdat de verzekerde op zijn pensioenleeftijd – vervaldag bij leven – de storting van renten boven de betaling van een kapitaal heeft verkozen).

12° Normale brutojaar-bezoldiging : het begrip “normale brutojaarbezoldiging” wordt gedefinieerd in art. 34, 1°, KB/WIB 92 (zie 59/1).

13° Normale duur van een beroepswerkzaamheid : dit begrip wordt gedefinieerd in art. 34, 3°, KB/WIB 92 (zie 59/1).

14° Overdraagbaarheid : in geval van overlijden van de verzekerde nadat de rente is begonnen, de rente geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan de langstlevende echtgenoot.

15° Pensioenfonds : private voorzorgsinstelling opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, van een onderlinge verzekeringsvereniging of opgericht binnen een onderneming, wier hoofdbedrijvigheid erin bestaat een pensioen op te bouwen voor het personeel of de leiders van een onderneming of van verschillende ondernemingen die economische of sociale banden hebben met elkaar, of voor het personeel van publiekrechtelijke rechtspersonen.

Vanaf 1.1.1986 moeten de pensioenfondsen die hun voorzorgsactiviteiten in België uitoefenen vooraf bij KB zijn erkend.

De pensioenfondsen moeten voor hun voorzorgsactiviteit in België opgericht zijn naar Belgisch recht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of van een onderlinge verzekeringsonderneming; hun maatschappelijk doel moet worden beperkt tot die activiteit. De binnen een onderneming opgerichte voorzorgsinstellingen hebben beschikt over een termijn van één jaar om hun rechtsvorm aan te passen.

De activiteiten van de private voorzorgsinstellingen zijn gereglementeerd bij KB 15.5.1985 (BS 7.6.1985).

16° Persoonlijke bijdrage : individuele premie van het verzekerde personeelslid bij groepsverzekering (in de “contracten C” bedoeld in 25°, hierna – zie ook commentaar op art. 145/3, WIB 92).

17° Reglement : geheel van contractuele verbintenissen die de voorwaarden van de groepsverzekering bepalen, zomede de rechten en plichten van het personeel en van de werkgever met betrekking tot die verzekering. Een reglement legt op dezelfde wijze de wederzijdse plichten en rechten vast van de werkgever en van het personeel in de pensioenfondsen.

18° Te bereiken doel : stelsel van financiering waarbij de te verlenen toekenningen in het voorzorgsreglement worden bepaald; de gebruikte technische regels met betrekking tot het wettelijk pensioen, de bezoldigingen, de gezinslasten of een combinatie van die factoren worden in dit reglement of in een aangehecht financieringsplan uiteengezet. De premies worden dan op basis van de voormelde toekenningen berekend.

19° Toekenningen : bedrag dat de verzekeraar moet betalen als tegenwaarde van de gestorte premies en waarin ook de tijdens de duur van het groepsverzekeringscontract behaalde winstdeelnemingen begrepen zijn; in pensioenfondsen betekent die term de verbintenissen van de werkgever tegenover het betrokken personeel.

20° Uitgestelde verzekering : verzekeringsverrichting waarbij vóór een bepaalde vervaldag geen enkele toekenning verschuldigd is; met “uitgestelde rente” of “uitgesteld kapitaal” worden de rente of het kapitaal bedoeld die op een vastgelegde vervaldag moeten worden gestort (b.v. op de pensioenleeftijd of bij het overlijden).

21° Vaste last : stelsel van financiering waarbij de premies op basis van de (al of niet beperkte) bezoldigingen worden berekend. Soms wordt de benaming “te bereiken last” gebruikt.

22° Verzekerde : persoon op wiens hoofd de verzekering is gesloten; in de groepsverzekering zijn de verzekerden eveneens de begunstigden bij leven.

23° Verzekering bij leven : verzekeringsverrichting waarbij de toekenningen slechts verschuldigd zijn indien de verzekerde op de voorziene vervaldag nog in leven is (b.v. indien de verzekerde in leven is op de wettelijke pensioenleeftijd).

24° Verzekering bij overlijden : verzekeringsverrichting waarbij de toekenningen slechts verschuldigd zijn ingeval de verzekerde overlijdt; bij groepsverzekering, toekenning verschuldigd in geval van overlijden vóór de vervaldag bij leven.

25° Verzekeringnemer : persoon die het contract sluit met de verzekeraar; bij een groepsverzekering is de onderneming de verzekeringnemer in de “contracten A” en zijn de verzekerde personeelsleden verzekeringnemer in de “contracten C”.

26° Voordelen : zie toekenningen.

27° Voorschot op contract : bedrag dat vóór de in het contract voorziene vervaldag in de vorm van een lening wordt toegestaan.

28° Werkgeverstoelage : begrip uit het verzekeringsrecht dat overeenstemt met de in art. 52, 3°, b, WIB 92, bedoelde “werkgeversbijdrage”; werkgeverspremie in een groepsverzekering (in de contracten “A” bedoeld in 25°, hierboven).

29° Winstdeelneming : (of verdeling vanwinst) definitieve overdracht, ten gunste van een geheel van contracten, van een deel van de winst die de verzekeringsonderneming behaalt.

(Noot : winstdeelnemingen komen in de regel niet voor bij pensioenstelsels in een pensioenfonds).

V. WERKGEVERSBIJDRAGEN VOOR AANVULLENDE VERZEKERING TEGEN OUDERDOM EN VROEGTIJDIGE DOOD

A. AARD VAN DE BIJDRAGEN

Nummer 59/19

De bedoelde werkgeversbijdragen worden in het verzekeringsrecht “werkgeverstoelagen” genoemd en worden gestort ter uitvoering van een “toelagecontract”. Hierna zullen ze ook zo genoemd worden.

Nummer 59/20

Werkgeverstoelagen moeten ingevolge art. 35, § 1, 1°, KB/WIB 92, gestort worden aan een levensverzekeringsonderneming of aan een pensioenfonds (8) , ter uitvoering van:

  • ofwel een reglement van groepsverzekering (8) dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke reglementen (9);
  • ofwel een verzekeringscontract betreffende de toekenning van extra-wettelijke voordelen (8) aan werknemers bedoeld bij de reglementering inzake het rust- en overlevingspensioen der werknemers;
  • ofwel het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming en ingeschreven bij de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) of erkend bij KB (zie ook 59/24, tweede lid).

Nummer 59/21

Uit wat voorafgaat kan reeds worden besloten dat het gedeelte van de bedoelde werkgeverstoelagen, dat uitgaat boven het bedrag vastgesteld in het contract of het reglement waarvan sprake in 59/20, niet als beroepskosten aftrekbaar is.

B. DEFINITIEVE STORTINGEN

Nummer 59/22

De werkgeverstoelagen moeten worden gestort zonder enig uitzicht op terugbetaling in die zin dat de schuldenaar geen mogelijkheid mag hebben de gestorte sommen in welke vorm dan ook terug te ontvangen.

C. STORTINGEN AAN EEN IN BELGIE GEVESTIGDE VERZEKERINGSONDERNEMING OF PENSIOENFONDS

Nummer 59/23

De werkgeverstoelagen moeten worden gestort :

  • ofwel aan een levensverzekeringsonderneming of aan een pensioenfonds met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België;
  • ofwel aan een inrichting in België van een dergelijke onderneming of een dergelijk fonds met maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting in het buitenland (zie echter de uitzondering vermeld in 59/27, tweede lid).

Nummer 59/24

Om verbintenissen te kunnen aangaan waarvan de uitvoering afhangt van de menselijke levensduur, moet een verzekeringsonderneming erkend zijn bij KB, in het kader van de W 9.7.1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (BS 29.7.1975) (10).

De pensioenfondsen, daarentegen, moeten ingeschreven zijn bij de CDV of erkend zijn bij KB (cf. KB’s van 14 en 15.5.1985 betreffende de private voorzorgsinstellingen – BS7.6.1985).

Nummer 59/25

Alleen die verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen of Belgische inrichtingen van dergelijke ondernemingen of fondsen welke vooraf in orde zijn met de reglementering waarvan sprake in 59/24, kunnen in aanmerking worden genomen.

Nummer 59/26

Terzake wordt aangestipt dat :

1° inzonderheid is vereist dat de contracten in België worden beheerd en dat de werkgeverstoelagen worden gestort aan de Belgische verzekeringsonderneming of aan het Belgische pensioenfonds belast met dat beheer;

2° wanneer een buitenlands pensioenfonds of een buitenlandse levensverzekeringsonderneming over een inrichting in België beschikt, die inrichting aan de eisen van art. 35, § 1, 1°, KB/WIB 92, moet beantwoorden. Bovendien moet het een exploitatiezetel betreffen :

  • die gemachtigd is om dat pensioenfonds of die onderneming te verbinden;
  • die voor het geheel van de in België gesloten contracten een eigen administratie en boekhouding heeft;
  • waarvan de vermogens (b.v. de wiskundige reserves) in België geïnvesteerd blijven in de zin van de wettelijke en reglementaire bepalingen waarvan sprake in 59/24;
  • die de door hem verschuldigde pensioenen in België betaalt.

Nummer 59/27

De in 59/23 gestelde voorwaarde heeft tot gevolg dat werkgeverstoelagen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die gestort zijn aan in het buitenland gevestigde verzekerings- of voorzorgsinstellingen niet als beroepskosten aftrekbaar zijn.

Die regel geldt evenwel niet voor werkgeverstoelagen die gestort worden in het kader van een in Frankrijk, het Groot-Hertogdom Luxemburg of Nederland gesloten groepsverzekering ten gunste van bepaalde werknemers van Franse, Luxemburgse of Nederlandse nationaliteit, voor zover de betrokkenen niet het genot hebben van het in 227/4 tot 20 en 235/4 tot 27 bedoelde bijzondere aanslagstelsel voor buitenlandse kaderleden, bedienden en vorsers.

Het betreft hier personen voor wie de belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen voor de persoonlijke bijdragen op grond van de art. 145/1, 1° en 145/3, WIB 92, geregeld is in 145/3/18 tot 20.

D. RENTE OF KAPITAAL BIJ LEVEN OF BIJ OVERLIJDEN

Nummer 59/28

Meestal wordt aan de in het contract aangewezen begunstigde de keuze gelaten om de vastgestelde toekenningen te ontvangen bij leven of bij overlijden :

  • ofwel in eenmaal in de vorm van een kapitaal;
  • ofwel in verschillende periodieke toekenningen in de vorm van renten.

E. BEPERKING VAN HET BEDRAG VAN DE TOEKENNINGEN BIJ LEVEN DIE KUNNEN GEVESTIGD WORDEN

1. Algemene beginselen

Nummer 59/29

Die toekenningen – zowel wettelijke als extra-wettelijke, maar met uitzondering van de uitkeringen op grond van individuele levensverzekeringscontracten en van pensioensparen – mogen ingevolge art. 59, eerste lid, WIB 92, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 % van de laatste normale brutojaarbezoldiging van de aangesloten werknemer.

Die beperking is van toepassing welke ook de schuldenaar is van de pensioenen, renten, kapitalen of als zodanig geldende toelagen en ongeacht de wijze waarop deze gevestigd zijn (11) .

Bovendien moeten die toekenningen worden berekend naar de normale duur van de beroepswerkzaamheid.

2. Voor de beperking tot 80 % in aanmerking te nemen toekenningen

Nummer 59/30

Ingevolge art. 59, derde lid, WIB 92, omvatten de in 59/29 bedoelde toekenningen het totale bedrag van :

1° de wettelijke (rust)pensioenen (12);

2° de op jaarbasis berekende extra-wettelijke pensioenen (zie commentaar op art. 60, WIB 92);

3° de pensioenen die met werkgeversbijdragen (art. 52, 3°, b, WIB 92) of persoonlijke bijdragen (art. 145/1, 1° en 145/3, WIB 92 zie terzake commentaar op art. 145/3, WIB 92) zijn gevormd, waarbij de winstdeelnemingen in die pensioenen zijn begrepen (art. 35, § 2, 2°, KB/WIB 92) of die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend (zie ook commentaar op art. 60, WIB 92, wat laatstgenoemdepensioenen betreft).

De uitkeringen op grond van individuele levensverzekeringscontracten en van pensioensparen worden evenwel niet in aanmerking genomen.

3. Voor de beperking tot 80 % in aanmerking te nemen bezoldiging

Nummer 59/31

De voor de beperking tot 80 % in aanmerking te nemen “bezoldiging” is die welke de aangeslotene verkrijgt van een of meer werkgevers voor wie hij werkt ingevolge een arbeidsovereenkomst (13).

Inzake PB betreft het in feite de bezoldigingen van de werknemers in dienst van de werkgever.

Die bezoldigingen moeten wel te verstaan voor de Belgische werkgever aftrekbaar zijn als beroepskosten.

4. Normale brutojaarbezoldiging

Nummer 59/32

De normale brutojaarbezoldiging is overeenkomstig art. 34, 1°, KB/WIB 92, gelijk aan het totale brutobedrag van al de sommen die, vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermee gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut, aan de werknemer anders dan uitzonderlijk of toevallig gedurende een bepaald jaar betaald of toegekend zijn.

Door uitzonderlijke of toevallige betalingen of toekenningen in aanmerking te nemen, zou inderdaad elke betekenis worden ontnomen aan de spreiding van de bijdragen over de normale duur van de beroepswerkzaamheid (zie 59/34). Eindejaarspremies, vakantiegeld en andere gelijkaardige vergoedingen moeten in dit verband evenwel niet als toevallige of uitzonderlijke betalingen of toekenningen worden beschouwd.

Het adjectief “normale” dat in art. 59, eerste lid, WIB 92, wordt gebruikt om die bezoldiging nader te bepalen, maakt het mogelijk overdreven betalingen of toekenningen uit te sluiten die alleen tot doel zouden hebben de voormelde grens van 80 % te omzeilen, inzonderheid door de bezoldigingen van het laatste activiteitsjaar van de werknemer kunstmatig te verhogen.

5. Laatste normale brutojaarbezoldiging

Nummer 59/33

De laatste normale brutojaarbezoldiging wordt in art. 34, 2°, KB/WIB 92, gedefinieerd als de brutojaarbezoldiging die gelet op de vorige bezoldigingen van de werknemer als normaal kan worden beschouwd en die hem betaald of toegekend werd gedurende het laatste jaar vóór zijn oppensioenstelling waarin hij een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad (14).

Onder laatste jaar vóór de oppensioenstelling waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, moet in de regel worden verstaan het laatste voorgaande kalenderjaar waarin de betrokkene – in België of in het buitenland – gedurende 12 maanden een bezoldiging heeft verkregen.

6. Normale duur van de beroepswerkzaamheid

Nummer 59/34

Overeenkomstig art. 34, 3°, KB/WIB 92, wordt de normale duur van een beroepswerkzaamheid forfaitair vastgesteld op 40 jaar.

Indien de betrokken werkgever of werknemer aantoont dat de volledige loopbaan in een bepaald beroep minder of meer dan 40 jaar bestrijkt, wordt het aantal jaren van die volledige loopbaan in aanmerking genomen.

Wanneer de toetreding tot het pensioenplan slechts vanaf de leeftijd van 25 jaar is toegestaan, mogen vrouwelijke aangeslotenen billijkheidshalve een normale duur van de beroepswerkzaamheid van 35 jaar in plaats van 40 jaar doen gelden.

7. Vaststelling van de maximumtoekenningen, berekend naar de normale duur van de beroepswerkzaamheid

a) Algemene beginselen

Nummer 59/35

Ingevolge art. 35, § 2, 2°, KB/WIB 92, mogen de tijdens een bepaald jaar te vestigen toekenningen – met inbegrip van de winstdeelnemingen (zie 59/30) – niet meer bedragen dan een jaarrente die, aangevuld met het wettelijk pensioen, ten hoogste 80 % bedraagt van de normale brutojaarbezoldiging van de betrokkene tijdens het desbetreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk waarvan :

  • de teller, wat die betrokkene betreft, gelijk is aan het in de onderneming werkelijk gepresteerde en er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid;
  • de noemer gelijk is aan het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid in dat beroep.

Niet werkelijk gepresteerde jaren (b.v. jaren van hoger onderwijs) mogen niet als werkelijk gepresteerde jaren worden beschouwd. Jaren die tijdens de uitoefening van de beroepswerkzaamheid hiermee gelijkgesteld worden door het sociaal recht (b.v. periodes van ziekte, werkloosheid, bevalling enz.), worden daarentegen wel als werkelijk gepresteerde jaren beschouwd.

Om na te gaan of die begrenzing in acht genomen is, moeten de toekenningen in kapitaal worden omgezet in rente aan de hand van de gegevens die in 59/72 tot 76 zijn vermeld, zo nodig aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de rente.

Nummer 59/36

Die beginselen hebben tot doel het maximumbedrag vast te stellen van de pensioenuitkeringen (wettelijke en extra-wettelijke) die kunnen worden gevestigd door middel van bijdragen die aftrekbaar zijn als beroepskosten.

Dit maximumbedrag is gelijk aan 80 % van de laatste normale brutojaarbezoldiging van de aangeslotene, berekend naar de normale duur van de beroepswerkzaamheid, als bepaald in art. 59, WIB 92 (zie, in verband met die begrippen, 59/33 en 34).

Dit maximumbedrag wordt hierna “totale maximumtoekenning” genoemd.

b) Praktische toepassing voor een bepaald jaar

Nummer 59/37

Elk jaar wordt de in 59/36 omschreven totale maximumtoekenning vastgesteld op basis van de normale brutobezoldiging van dat jaar – zie dienaangaande het bepaalde in 59/32 – hierna “referentiebezoldiging” genoemd.

Twee mogelijkheden moeten onderscheiden worden :

  • volledige loopbaan in de onderneming : de aangesloten werknemer heeft zijn beroepswerkzaamheid uitsluitend in de onderneming van de verzekeringnemer uitgeoefend – zie 59/38;
  • onvolledige loopbaan in de onderneming : de aangesloten werknemer heeft vroeger een beroepswerkzaamheid uitgeoefend in een andere onderneming dan die van de verzekeringnemer – zie 59/39.

Nummer 59/38

Ingeval de aangesloten werknemer een volledige loopbaan in de onderneming heeft in de zin van 59/37, en het aantal werkelijk gepresteerde en nog te presteren jaren gelijk is aan (of groter is dan) de normale duur van de beroepswerkzaamheid, is de totale maximumtoekenning gelijk aan 80 % van de referentiebezoldiging.

Ingeval de aangesloten werknemer wel een volledige loopbaan in de onderneming heeft in de zin van 59/37, maar het aantal werkelijk gepresteerde en nog te presteren jaren kleiner is dan de normale duur van de beroepswerkzaamheid, is de totale maximumtoekenning (15) gelijk aan :

referentiebezoldiging x 80%
x aantal gepresteerde en nog te presteren jaren
/ normale duur van de beroepswerkzaamheid

Nummer 59/39

Ingeval de aangesloten werknemer een onvolledige loopbaan in de onderneming heeft in de zin van 59/37, wordt de totale maximumtoekenning berekend zoals aangegeven in 59/38, eerste of tweede lid, naargelang het aantal gepresteerde en nog te presteren jaren :

  • gelijk is aan (of groter is dan) de normale duur van de beroepswerkzaamheid, dan wel
  • kleiner is (wat veelal het geval zal zijn) dan de normale duur van de beroepswerkzaamheid.

c) Belangrijke opmerking

Nummer 59/40

De totale maximumtoekenning omvat het wettelijk rustpensioen (zie 59/30, 1°). Dit kan worden geraamd op 50% van de eventueel voor de vaststelling van dat pensioen begrensde brutobezoldigingen.

De vanaf het jaar 1984 in aanmerking te nemen loongrens is vermeld in de in 59/Bijlage/1 opgenomen tabel.

d) Vaststelling van het maximumbedrag van het extra-wettelijke pensioen dat kan worden gevestigd

Nummer 59/41

In de praktijk mag de hiernavolgende formule worden toegepast:

EWP <= (80 % T – WP) x N/D

waarbij :

  • N = het aantal reeds gepresteerde en nog te presteren jaren (16);
  • EWP = het extra-wettelijke pensioen;
  • T = de referentiebezoldiging;
  • WP = het wettelijke pensioen;
  • D = de normale duur van de beroepswerkzaamheid.

8. Bijzondere gevallen

Nummer 59/42

Voor de beperking tot 80 % die van toepassing is op de gewone periodieke bijdragen, komen alleen de bezoldigingen in aanmerking die de werknemer verkrijgt ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst ongeacht of die bezoldigingen in België of in het buitenland aan de sociale wetgeving onderworpen zijn.

Nummer 59/43

Daar de werkgeversbijdragen slechts aftrekbaar zijn indien en in de mate dat zij een bijhorigheid vormen van de als beroepskosten aftrekbare bezoldigingen :

  • moet de 80 %-grens in principe per onderneming worden beoordeeld;
  • moeten de werkgeversbijdragen van de onderneming in voorkomend geval per land worden omgedeeld.

Dit wil o.m. zeggen dat wanneer een onderneming vaste inrichtingen heeft in België en in het buitenland, de winst van iedere inrichting slechts binnen de gestelde beperking van 80 % van de referentiebezoldiging mag worden bezwaard met de werkgeversbijdragen in verband met de bezoldigingen die normaal drukken op de resultaten van die vestiging. Hierbij maakt het geen verschil uit of die bezoldigingen rechtstreeks door de vestiging zelf worden uitbetaald dan wel met hun bijhorigheden worden doorgerekend door een andere vestiging die de betrokken werknemer voor alle loonlasten in zijn loonbestand opneemt (of behoudt).

Nummer 59/44

Stel dat een Belgische vennootschap vaste inrichtingen heeft in België, Frankrijk en Kongo. Een van de kaderleden werkt beurtelings of gelijktijdig voor de drie vestigingen. De werkgeversbijdragen betreffende dit kaderlid moeten over de winst van de drie zetels in dezelfde verhouding worden omgedeeld als de bezoldigingen die met de activiteit voor elk van die inrichtingen verband houdt (ook al wordt de totaliteit van die bijdragen in België bij dezelfde groepsverzekering of in hetzelfde pensioenfonds gestort).

Voorbeeld : onderneming met verschillende inrichtingen

Nummer 59/45

Een kaderlid ontvangt van de onderneming een bezoldiging van 5.000.000F die als volgt over verschillende vestigingen van de onderneming wordt omgedeeld :

België Frankrijk Kongo Totaal
4.250.000 F 500.000 F 250.000 F 5.000.000 F

De werkgeversbijdragen bedragen 500.000 F en worden volledig bij een Belgische verzekeringsonderneming gestort.

Omdeling van die bijdragen :

  • op de Belgische winst : 500.000 F x 4.250.000/5.000.000 = 425.000 F
  • op de Franse winst : 500.000 F x 500.000/5.000.000 = 50.000 F
  • op de Kongolese winst : 500.000 F x 250.000/5.000.000 = 25.000 F

De werkgeversbijdragen van 500.000 F zijn slechts volledig aftrekbaar indien zij recht geven op het volgende voordeel :

EWP <= (80 % T – WP) x N/D

Voor de betekenis van de in die formule gebruikte symbolen wordt verwezen naar 59/41; de aandacht wordt er evenwel op gevestigd dat in dit geval WP staat voor het totale in de drie landen verkregen wettelijk pensioen.

Wanneer de werkgeversbijdragen bij toepassing van de voorgaande formule moeten worden beperkt, moet het niet aftrekbare gedeelte in dezelfde verhouding als hierboven aan de Belgische, de Franse en de Kongolese winst worden toegevoegd.

Nummer 59/46

Wanneer een werknemer voor verschillende vennootschappen werkt en in verband daarmee enig extra-wettelijk pensioen opbouwt, moeten de werkgeversbijdragen per vennootschap worden omgedeeld in verhouding tot de bezoldigingen die fiscaal aan elk van die vennootschappen worden aangerekend, ongeacht of alle bijdragen bij dezelfde groepsverzekering of in hetzelfde pensioenfonds worden gestort en ongeacht of de werknemer slechts in de loonadministratie van één enkele vennootschap van de groep is opgenomen.

9. Vaststelling van de verzekerde toekenningen

a) In het stelsel “te bereiken doel”

[Zie de woordenlijst in 59/18 voor de verklaring van dit begrip.]

Nummer 59/47

Een groepsverzekeringscontract kan de volgende toekenningen waarborgen :

  • een vaste rente, m.a.w. een rente met een vast bedrag van x frank;
  • een uitgestelde rente, m.a.w. een rente waarvan het bedrag in de loop van het contract verandert (b.v. koppeling van het bedrag aan de evolutie van de bezoldiging);
  • een kapitaal (vast of uitgesteld).

In het kader van de beperking tot 80 % van de bezoldiging, moet het bedrag van de winstdeelneming bij de toekenningen worden opgeteld.

De winstdeelneming kan worden toegekend (meest voorkomend geval), in die zin dat de toekenningen elk jaar met die winstdeelneming verhoogd worden. In dat geval wordt het bedrag ervan in het contract vermeld.

De winstdeelneming kan ook worden verdeeld : in dit (vrij uitzonderlijk) geval wordt zij periodiek (meestal jaarlijks) aan de verzekeringnemer bekendgemaakt.

Hierna wordt aangegeven hoe die verschillende toekenningen worden vastgesteld.

Nummer 59/48

Het bedrag van de vaste rente of van het vaste kapitaal kan zonder moeilijkheden vastgesteld worden; het is immers in het contract vermeld.

Nummer 59/49

Betreft het een uitgestelde rente of een uitgesteld kapitaal, dan is het bedrag daarvan veranderlijk, zodat het voor een bepaald jaar slechts bekend is nadat dit jaar verstreken is. Men kan ermee volstaan dat bedrag aan de verzekeringnemer (meestal de werkgever) te vragen, die zich tot de verzekeraar moet wenden, indien hijzelf niet over de gevraagde inlichtingen beschikt.

Nummer 59/50

De winstdeelneming moet bij de verzekerde toekenningen worden opgeteld om het bedrag van deze laatste te bepalen, en zulks ongeacht of zij wordt toegekend of verdeeld (zie 59/47).

Nummer 59/51

In het geval van een pensioenfonds kan het reglement dezelfde soorten toekenningen verzekeren als een groepsverzekeringscontract, behalve dat hier a priori van winstdeelneming geen sprake is.

De werkgever of het fonds zelf kan de verzekerde bedragen (renten of kapitalen) meedelen.

b) In het stelsel “vaste last” (18)

Nummer 59/52

In het stelsel “vaste last” worden de toelagen of de bijdragen vastgesteld op een percentage van de totale bezoldiging of van een gedeelte daarvan. De toekenningen worden vastgesteld op grond van de gestorte toelagen of bijdragen.

Ook hier kan de verzekeringnemer (of anders de verzekeraar of het pensioenfonds) het bedrag van de verzekerde rente of het verzekerde kapitaal voor een bepaald jaar meedelen nadat dit jaar verstreken is.

10. Verzekerde toekenningen waarmee geen rekening moet worden gehouden

a) Bedoelde toekenningen

Nummer 59/53

Om na te gaan of de totale maximumtoekenning tijdens een bepaald jaar niet is overschreden, moeten krachtens art. 35, § 3, KB/WIB 92, sommige tijdens dat jaar verzekerde toekenningen niet bij de andere toekenningen, die normaal verzekerd zijn, worden opgeteld.

Het betreft :

1° de “back-service” (*) als bijzondere vorm van compensatie (art. 35, § 3, 1°, KB/WIB 92 – zie 59/54 en 55);

2° de aanvulling (compensatie) voor jaren die in de onderneming zijn gepresteerd (art. 35, § 3, 2°, KB/WIB 92 – zie 56/56 en 57);

3° de aanvulling (compensatie) voor jaren die buiten de onderneming zijn gepresteerd (art. 35, § 3, 3°, KB/WIB 92 – zie 59/58 tot 66);

4° de indexering (geheel of gedeeltelijk) van uitgestelde en lopende renten (art. 35, § 3, 4°, KB/WIB 92 – zie 59/67 tot 69);

5° de overdraagbaarheid van verzekerde toekenningen ten gunste van de langstlevende echtgenoot (art. 35, § 1, 5°, KB/WIB 92 – zie 59/70 en 71).

Hieromtrent volgen hieronder enkele nadere toelichtingen.

[* Zie de woordenlijst in 59/18 voor de verklaring van dit begrip.]

b) “Back-service”

Nummer 59/54

De “back-service” waarborgt bijkomende toekenningen en kan in een nieuw contract of in een aanhangsel van een bestaand contract bedongen zijn, ofwel om het te bereiken doel te verbeteren, ofwel om ontoereikende stortingen aan te vullen met inachtneming van de verhoging van de bezoldigingen.

Nummer 59/55

Die premies voor back-service zijn slechts aftrekbaar :

1° wanneer zij overeenkomstig art. 35, § 2, 1°, KB/WIB 92, verschuldigd zijn voor het gehele personeel of voor de bijzondere categorie waartoe de betrokken werknemers behoren;

2° indien zij betrekking hebben op in dezelfde onderneming gepresteerde jaren (zie evenwel 59/59, 3° tot 6°).

c) Compensatie voor jaren die bij de inwerkingtreding van het pensioenplan reeds in de onderneming zijn gepresteerd

Nummer 59/56

Als compensatie voor jaren die vóór de inwerkingtreding van het pensioenplan in de onderneming gepresteerd zijn, kan voorzien worden bij de invoering van een extra-wettelijk pensioenplan, door in het reglement te bepalen dat de vroeger in de onderneming gepresteerde dienstjaren in een aantal opgesomde gevallen voor de berekening van de gewaarborgde toekenningen zullen meetellen.

Voor zover nodig, wordt opgemerkt dat die compensatie met een “back-service” kan worden gecombineerd (zie59/65); in dat geval moet het pensioenreglement alle nodige inlichtingen en verduidelijkingen bevatten.

Nummer 59/57

De jaren die gepresteerd zijn in ondernemingen die later zijn gefuseerd of gesplitst, mogen voor de toepassing van 59/56 geacht worden te zijn gepresteerd in de overnemende of verkrijgende vennootschappen. Hetzelfde geldt voor de jaren die zijn gepresteerd in een onderneming die later geheel of gedeeltelijk als algemeenheid van goederen of als bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid in een andere onderneming is ingebracht.

d) Compensatie voor buiten de onderneming gepresteerde jaren

Nummer 59/58

Voor werknemers die in de onderneming een onvolledige loopbaan hebben, kan het pensioenreglement in de toekenning voorzien van een pensioen, berekend in verhouding tot een langere duur van beroepswerkzaamheid dan die welke zij daadwerkelijk in de betrokken onderneming zullen vervullen.

De valorisatie van de jaren werkelijke beroepswerkzaamheid die vroeger buiten de onderneming werd uitgeoefend, kan worden aangenomen voor ten hoogste 10 jaar (zie evenwel 59/57).

Het is echter zo dat het totale aantal jaren dat in aanmerking wordt genomen om het bedrag van het aanvullend pensioen te vestigen, de normale duur van de beroepswerkzaamheid van de werknemer nooit mag overtreffen.

Nummer 59/59

1° In de praktijk moet inzake de inhaalbijdragen voor buiten de onderneming gepresteerde jaren een onderscheid tussen de twee volgende gevallen worden gemaakt :

  • i.v.m. de vroeger buiten de onderneming gepresteerde jaren heeft de werknemer geen extra-wettelijk pensioen gevormd;
  • i.v.m. die jaren is een extra-wettelijk pensioen gevormd dat echter lager is dan de regeling die van toepassing is bij de huidige werkgever (omdat het te bereiken doel – zie 59/47 tot 51 – of de bezoldigingen op een lager peil stonden).

2° In het in 1°, eerste gedachtestreep, bedoelde geval moet de regel van 10 jaar steeds strikt worden toegepast, zelfs wanneer het ondernemingen van dezelfde groep betreft (19) .

3° In het in 1°, tweede gedachtestreep, bedoelde geval mogen eveneens inhaalbijdragen worden afgetrokken, in de mate dat die ertoe strekken de buiten de onderneming gevormde pensioenrechten op te trekken tot het peil van die welke binnen de onderneming worden gevormd (m.a.w. om de “back-service” – zie 59/54 – te financieren voor die jaren welke buiten de onderneming zijn gepresteerd).

Er is beslist terzake het maximum van 10 jaar (zie59/58) niet te doen gelden voor personeelsleden die achtereenvolgens of gelijktijdig in ondernemingen van dezelfde groep (20) werken, zulks ten einde de mobiliteit binnen de groep niet te hinderen.

4° De in 3°, tweede lid, bedoelde maatregel geldt echter niet in de mate dat daardoor het resultaat van de Belgische vennootschap bezwaard wordt met lasten die niet op haar activiteiten drukken.

Tot het bestaan van een dergelijke abnormale aanrekening van bijdragen moet echter slechts worden besloten indien de aan een personeelslid toegezegde pensioenbeloften met inachtneming van het geheel van zijn bezoldigingsregeling niet kunnen worden verklaard door normale concurrentievoorwaarden op de arbeidsmarkt ten tijde van de aanwerving.

5° Aldus is het niet ongewoon dat een Belgische onderneming van een groep, die een kaderlid met ruime ervaring en een grote staat van verdienste op b.v. 45-jarige leeftijd uit een buitenlandse verbonden onderneming aantrekt, aan dat kaderlid een ouderdomspensioen garandeert dat niet lager is dan dat van kaderleden van hetzelfde niveau die een volledige carrière bij dezelfde onderneming doorlopen. De daartoe nodige inhaalbijdragen kunnen geacht worden deel uit te maken van de billijke bezoldigingsregeling van de prestaties die hij ten bate van de Belgische onderneming levert of zal leveren (wel te verstaan blijft de beperking van 10 jaar van toepassing in de in 1°, eerste gedachtestreep, gestelde hypothese).

6° De in 5° bedoelde handelwijze zou echter niet kunnen worden aanvaard indien de betrokkene door het aanvragen van het bijzondere stelsel van de buitenlandse kaderleden inzake BNI (zie 227/4 tot 20) zelf zou laten blijken dat hij slechts in een tijdelijke tewerkstelling in België geïnteresseerd is.

Nummer 59/60

De vroegere beroepswerkzaamheid kan dus in België of in het buitenland (zie ook 59/59) dan wel in de hoedanigheid van bezoldigde, zelfstandige of ambtenaar zijn uitgeoefend.

Gelet op de in 59/35, tweede lid, gevolgde redenering, mogen de door het sociaal recht met een werkelijke activiteit gelijkgestelde perioden (b.v. ziekte, werkloosheid, bevallingsverlof enz.) ook in aanmerking worden genomen.

Nummer 59/61

Tenslotte kan het pensioenreglement eveneens in de valorisatie voorzien van 5 jaar nog te presteren beroepswerkzaamheid tot de normale pensioenleeftijd (21) en (22) . Die mogelijkheid komt in zekere mate tegemoet aan de bezorgdheid van werknemers die op gevorderde leeftijd worden ontslagen en van werknemers die met vervroegd pensioen gaan (zie ook 59/58, in fine en 59/64).

Nummer 59/62

Bij afdanking, waarbij aan de betrokken werknemer een opzeggingsvergoeding wordt betaald (ook vergoeding voor schadeloosstelling wegens contractbreuk genoemd), begint de valorisatieperiode van 5 jaar te lopen vanaf de dag na de periode van non-activiteit die door de vergoeding wordt gedekt.

Nummer 59/63

Anderzijds komen de werkgeverstoelagen die bij het ontslag van de werknemer periodiek of eenmalig worden gestort in het kader van een bestaande groepsverzekering, onder de gewone voorwaarden in aanmerking als beroepskosten (zie 59/2 e.v.), doch slechts in de mate dat zij betrekking hebben op de opzeggingstermijn en dit ongeacht het feit of de werknemer tijdens die termijn prestaties levert of niet.

Nummer 59/64

Sommige werknemers kunnen vóór de leeftijd van 60 jaar (mannen) of 55 jaar (vrouwen) met brugpensioen gaan.

In die gevallen kan de vroegere werkgever contractueel werkgeverstoelagen (jaarlijks of in de vorm van een eenmalige premie) storten om de groepsverzekering tot de normale pensioenleeftijd in stand te houden.

Zelfs indien zij betrekking hebben op een periode van meer dan 5 jaar, blijven die toelagen bij de schuldenaar aftrekbaar, met dien verstande dat het totale aantal jaren dat voor de vaststelling van het aanvullend pensioen in aanmerking wordt genomen, de normale duur van de beroepswerkzaamheid niet mag overschrijden (zie 59/34).

Ingeval van toekenning van een “pseudo-brugpensioen” (23) mogen de in het tweede en het derde lid bedoelde bepalingen, bij gebrek aan een wettelijke regeling van een dergelijke toekenning, niet worden toegepast.

e) Samentelling van “back-service” en “compensatie”

Nummer 59/65

Alle verbeteringen die aan de werkelijk gepresteerde en nog te presteren duur van de beroepswerkzaamheid in de onderneming kunnen worden aangebracht, moeten worden samengeteld.

Zij mogen evenwel niet daartoe leiden, dat de op de vervaldag gewaarborgde toekenningen meer dan 80 % van de laatste brutojaarbezoldiging bedragen. Daarenboven mogen die verbeteringen door het storten van inhaalbijdragen niet tot gevolg hebben dat de normale duur van de beroepswerkzaamheid van de betrokken werknemer (meestal 40 jaar) wordt overschreden.

Nummer 59/66

Hierna volgen de verschillende situaties waarin samentelling kan voorkomen, met dien verstande dat in alle beschouwde gevallen ervan wordt uitgegaan dat de normale duur van de beroepswerkzaamheid 40 jaar is.

Eerste situatie

Onderneming A
Indiensttreding van de werknemer Inwerkingtreding van het plan Pensioen op 65 jaar
1.1.1959 1.1.1979 1.1.1999
20 jaar 20 jaar

De in aanmerking te nemen gepresteerde en nog te presteren duur van de beroepswerkzaamheid in onderneming A mag 20 + 20 = 40 jaar bedragen.

Tweede situatie

Onderneming A

Onderneming A
Indiensttreding van de werknemer Inwerkingtreding van het plan Pensioen op 65 jaar
1.1.1957 1.1.1979 1.1.1999
22 jaar 20 jaar

De gepresteerde en nog te presteren duur van de beroepswerkzaamheid is gelijk aan 22 + 20 = 42 jaar maar moet worden beperkt tot 40 jaar, zijnde de normale duur van de beroepswerkzaamheid.

Derde situatie

Onderneming A
Indiensttreding van de werknemer Inwerkingtreding van het plan Brugpensioen op 60
jaar
Pensioen op 65 jaar
1.1.1957 1.1.1979 1.1.1994 1.1.1999
22 jaar 15 jaar 5 jaar

De duur van de gepresteerde en nog te presteren beroepswerkzaamheid is gelijk aan 22 + 15 + 5 = 42 jaar maar moet tot 40 jaar beperkt worden.

Vierde situatie

Onderneming A Onderneming B
Indiensttreding van de werknemer bij onderneming A Indiensttreding bij onderneming B = Inwerkingtreding van het pensioenplan onderneming B Normale pensioneringsdatum
1.1.1959 1.1.1979 1.1.1994 1.1.1999
20 jaar 20 jaar

Onderneming B mag rekening houden met een normale duur van de werkelijk bij haar gepresteerde of nog te presteren beroepswerkzaamheid van 20 jaar; die duur mag maximaal worden verhoogd met 10 jaar om rekening te houden met de in onderneming A gepresteerde jaren (20), zijnde in totaal 20 + 10 = 30 jaar.

Vijfde situatie

Onderneming A Onderneming B
Indiensttreding van de werknemer bij onderneming A Indiensttreding bij onderneming B Invoering van het pensioenplan Normale pensioneringsdatum
1.1.1959 1.1.1974 1.1.1979 1.1.1999
15 jaar 5 jaar 20 jaar

Om de gepresteerde en nog te presteren duur van de beroepswerkzaamheid vast te stellen mag onderneming B rekening houden met :

  • 10 (het maximum) van de 15 jaar beroepswerkzaamheid in ondernemingA;
  • 5 jaar “back-service” (werkelijk gepresteerde jaren in onderneming B zelf vóór de invoering van het pensioenplan);
  • 20 werkelijk in onderneming B gepresteerde of nog te presteren dienstjaren vanaf de invoering van het pensioenplan,

zijnde in totaal : 20 + 5 + 10 = 35 jaar.

Zesde situatie

Onderneming A Onderneming B
Indiensttreding van de werknemer bij onderneming A Indiensttreding bij onderneming B Invoering van het pensioenplan Conventioneel brugpensioen Normale pensioneringsdatum
1.1.1959 1.1.1974 1.1.1979 1.1.1992 1.1.1999
15 jaar 5 jaar 13 jaar 7 jaar(24)

Om de gepresteerde en nog te presteren duur van de werkzaamheid vast te stellen, mag onderneming B rekening houden met :

  • 13 werkelijk in onderneming B zelf gepresteerde jaren vanaf de invoering van het pensioenplan;
  • 5 jaar “back-service”, werkelijk gepresteerd in onderneming B zelf vóór invoering van het pensioenplan;
  • 7 jaar die gepresteerd zouden zijn indien de betrokkene niet met conventioneel brugpensioen was gegaan (25);
  • 10 (het maximum) van de 15 jaar beroepswerkzaamheid in onderneming A, zijnde in totaal : 13 + 5 + 7 + 10 = 35 jaar.

f) Indexering van uitgestelde en lopende renten

Nummer 59/67

De indexering van uitgestelde en lopende renten heeft tot doel bijkomende toekenningen te waarborgen middels:

1° verhoging van de uitgestelde renten in de loop van het contract, tot een maximale forfaitaire rentevoet van 2 % per jaar vanaf de aanvang van die renten; die forfaitaire indexering strekt ertoe in zekere mate rekening te houden met de muntontwaarding; wanneer in zulke indexering is voorzien, is dit in het contract vermeld; het totale bedrag van de geïndexeerde rente wordt periodiek (normaal elk jaar) aan de verzekeringnemer meegedeeld;

2° verhoging van de reeds lopende renten (dus na de vervaldag van het contract of na de oppensioenstelling), met dien verstande dat die verhoging niet meer mag bedragen dan die welke worden verkregen bij indexering van die renten overeenkomstig de regeling die geldt voor de indexering van de pensioenen in de overheidssector.

Nummer 59/68

De wijze van berekening van het maximumbedrag van de indexering van de lopende renten waarvan sprake in 59/67, 2°, is uiteengezet in 59/Bijlage/2.

Nummer 59/69

Wat de indexering van reeds lopende renten betreft (zie 59/67, 2° en 68) zal de bijkomende premie noodzakelijkerwijs na de oppensioenstelling of na de vervaldag van het contract worden betaald.

g) Overdraagbaarheid van de toekenningen ten gunste van de langstlevende echtgenoot

Nummer 59/70

De overdraagbaarheidscoëfficiënt (26) van de toekenningen op de pensioenleeftijd waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten en de pensioenreglementen voorzien, mag niet meer bedragen dan 80 %.

Met andere woorden, in geval van overlijden van de aangesloten werknemer heeft zijn echtgenoot als extra-wettelijk overlevingspensioen geen recht op het gedeelte dat boven 80 % van de door het reglement gewaarborgde toekenningen in geval van leven (d.i. in geval van oppensioenstelling) van de werknemer uitgaat.

Nummer 59/71

Die overdraagbaarheid – en het percentage ervan – is bepaald in de reglementen waarvan sprake in 59/70, eerste lid.

Zij blijft voor de vaststelling van de totale maximumtoekenning buiten beschouwing, ongeacht of zij al dan niet 80 % overtreft.

Wanneer zij meer dan 80 % bedraagt, is het boven 80% uitgaande gedeelte van de premie fiscaal niet aftrekbaar.

11. Omzetting van kapitaal in rente

a) Reden van de omzetting

Nummer 59/72

Wanneer de te vestigen toekenningen in kapitaal zijn bedongen, moet dit kapitaal in een rente worden omgerekend om de totale maximumtoekenning vast te stellen.

Hierbij kunnen 4 mogelijkheden onderscheiden worden, die hierna nader besproken worden.

b) Eerste mogelijkheid : geen indexering van de uitgestelde rente en geen overdraagbaarheid ten gunste van de langstlevende echtgenoot

Nummer 59/73

Ingeval het contract of het reglement noch in de indexering van de uitgestelde rente, noch in de overdraagbaarheid ten gunste van de langstlevende echtgenoot voorziet, is de rente gelijk aan het bedrag van het verzekerde kapitaal (met inbegrip van de winstdeelneming) gedeeld door het getal dat in onderstaande tabel voorkomt in kol.2 tegenover de leeftijd in kol.1 op de vervaldag van het contract of bij de pensionering op de normale datum (toepassing van art. 35, § 2, tweede en derde lid, KB/WIB 92).

Leeftijd bij de aanvang van de
rente
Kapitaal in frank nodig voor een jaarrente van 1 frank
40 jaar en minder
41 jaar
42 jaar
43 jaar
44 jaar
45 jaar
46 jaar
47 jaar
48 jaar
49 jaar
50 jaar
51 jaar
52 jaar
53 jaar
54 jaar
55 jaar
56 jaar
57 jaar
58 jaar
59 jaar
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar en meer
17,7063
17,5247
17,3371
17,1434
16,9436
16,7376
16,5254
16,3069
16,0821
15,8510
15,6137
15,3701
15,1203
14,8644
14,6025
14,3347
14,0612
13,7820
13,4974
13,2077
12,9130
12,6137
12,3100
12,0023
11,6908
11,3761

c) Tweede mogelijkheid : indexering van de uitgestelde rente en geen overdraagbaarheid ten gunste van de langstlevende echtgenoot

Nummer 59/74

Ingeval het contract of het reglement in een indexering van de uitgestelde rente met 2 % (27), maar niet in de overdraagbaarheid ten gunste van de langstlevende echtgenoot voorziet, wordt gehandeld zoals bepaald in 59/73, met gebruikmaking van de volgende tabel :

Leeftijd bij de aanvang van de rente Kapitaal in frank nodig voor een jaarrente van 1 frank
40 jaar en minder
41 jaar
42 jaar
43 jaar
44 jaar
45 jaar
46 jaar
47 jaar
48 jaar
49 jaar
50 jaar
51 jaar
52 jaar
53 jaar
54 jaar
55 jaar
56 jaar
57 jaar
58 jaar
59 jaar
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar en meer
23,6733
23,3225
22,9655
22,6024
22,2331
21,8578
21,4767
21,0899
20,6974
20,2996
19,8966
19,4886
19,0758
18,6585
18,2371
17,8117
17,3828
16,9507
16,5157
16,0783
15,6389
15,1980
14,7559
14,3133
13,8705
13,4282

d) Derde mogelijkheid : overdraagbaarheid ten gunste van de langstlevende echtgenoot en geen indexering van de uitgestelde rente

Nummer 59/75

Ingeval het contract of het reglement niet in een indexering van de uitgestelde rente, maar wel in een overdraagbaarheid van 80 % (28) ten gunste van de langstlevende echtgenoot voorziet, wordt gehandeld zoals bepaald in 59/73, met gebruikmaking van de volgende tabel :

Leeftijd bij de aanvang van de rente Kapitaal in frank nodig voor een jaarrente van 1 frank
40 jaar en minder
41 jaar
42 jaar
43 jaar
44 jaar
45 jaar
46 jaar
47 jaar
48 jaar
49 jaar
50 jaar
51 jaar
52 jaar
53 jaar
54 jaar
55 jaar
56 jaar
57 jaar
58 jaar
59 jaar
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar en meer
19,0075
18,8616
18,7101
18,5526
18,3890
18,2192
18,0430
17,8603
17,6709
17,4747
17,2717
17,0616
16,8445
16,6202
16,3886
16,1498
15,9037
15,6503
15,3897
15,1219
14,8470
14,5651
14,2764
13,9810
13,6791
13,3711

e) Vierde mogelijkheid : indexering van de uitgestelde rente en overdraagbaarheid ten gunste van de langstlevende echtgenoot

Nummer 59/76

Ingeval het contract of het reglement in een indexering van 2 % (29) en in een overdraagbaarheid van 80% (1) ten gunste van de langstlevende echtgenoot voorziet, wordt gehandeld zoals bepaald in 59/73, met gebruikmaking van de volgende tabel :

Leeftijd bij de aanvang van de rente Kapitaal in frank nodig voor een jaarrente van 1 frank
40 jaar en minder
41 jaar
42 jaar
43 jaar
44 jaar
45 jaar
46 jaar
47 jaar
48 jaar
49 jaar
50 jaar
51 jaar
52 jaar
53 jaar
54 jaar
55 jaar
56 jaar
57 jaar
58 jaar
59 jaar
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar en meer
26,0421
25,7236
25,3983
25,0659
24,7264
24,3799
24,0264
23,6658
23,2982
22,9236
22,5420
22,1537
21,7586
21,3568
20,9486
20,5341
20,1135
19,6870
19,2548
18,8174
18,3749
17,9277
17,4763
17,0209
16,5621
16,1004

Op basis van die tabel mag bijvoorbeeld voor een persoon ouder dan 65 jaar, bij een indexering van 2 % en een overdraagbaarheid van 80 %, 16,1004 als omzettingscoëfficiënt worden gebruikt.

12. Vergelijking van de totale maximumtoekenning met het in aanmerking te nemen totaal van de verzekerde toekenningen en van het wettelijk pensioen

Nummer 59/77

Nadat het bedrag van de totale maximumtoekenning en het totale bedrag van de verzekerde toekenningen en van het wettelijk rustpensioen (zie 59/40) bepaald zijn, moeten die 2 bedragen met elkaar vergeleken worden. Daarbij moeten de toekenningen waarvan sprake in 59/53 tot 69 (“back-service”, compensatie en indexering) buiten beschouwing blijven.

Indien het totale bedrag van de verzekerde toekenningen en van het wettelijk rustpensioen gelijk is aan of lager is dan de totale maximumtoekenning, is de in art. 35, § 2, 2°, KB/WIB 92 (zie 59/35) gestelde begrenzing nageleefd.

In het andere geval moeten de richtlijnen van 59/122 tot 124 worden toegepast.

F. VERANTWOORDINGSSTUKKEN

1. Door de groepsverzekeraar of het pensioenfonds uit te reiken attest

a) Bedoeld attest

Nummer 59/78

Het pensioenfonds of de groepsverzekeraar moet per bestaand reglement of contract aan de betrokken werkgever een attest (in tweevoud) uitreiken, waarvan een afdruk is opgenomen in 59/79.

Het origineel van het attest en de in 59/80 bedoelde informatiefiche moeten uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op dat waarin het pensioenplan in werking treedt, door de werkgever aan de taxatiedienst waarvan hij afhangt worden toegezonden.

b) Afdruk van het attest

Nummer 59/79

Ik, ondergetekende ……………………………………………….
gevolmachtigde van de Verzekeringsonderneming/het Pensioenfonds ………………………………………………………………..
bevestig dat het pensioenplan van ………………………………….
(benaming en adres van de werkgever) overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 52, 3°, b, 59, 145/1, 1° en 145/3, WIB 92, en van de artikelen 34, 35 en 63/1, KB/WIB 92.
Het pensioenplan bestaat uit :
(x) een groepsverzekering (nr. van het contract ……………….)
(x) een pensioenfondsreglement
(x) een verzekering in het kader van het KB 14.5.1969 (extra-wettelijke voordelen aan werknemers), nr. van het contract …………………, en heeft betrekking op ……………………………………….. (betrokken personeelscategorie(ën)).
(x) Dit plan voorziet een te bereiken doel waarvan de gewaarborgde toekenningen in geval van leven als volgt zijn bepaald: …………………………………………………………………………………………………………..
(x) Dit plan gebruikt het stelsel “vaste last” waarvan de financiering als volgt is vastgesteld : ………………………………………………………………………………………
(x) De overdraagbaarheidscoëfficiënt bedraagt : ……… %.
(x) De indexering van de uitgestelde rente bedraagt : … %.
Gedaan te ……………., op…………
(Handtekening van de gevolmachtigde)
Zegel van de Verzekeringsonderneming of van het Pensioenfonds
(x) Schrappen wat niet van toepassing is.

2. Door de werkgever uit te reiken informatiefiche

a) Bedoelde informatiefiche

Nummer 59/80

De gezamenlijke controle (30) berust op een informatiefiche die de werkgever uiterlijk op 31 maart van het jaar na dat waarin het pensioenplan of de contractuele verbintenis in werking treedt (zie 59/78), aan zijn taxatiedienst moet toezenden.

Een informatiefiche moet worden opgesteld voor elk in de onderneming of, in voorkomend geval, in de exploitatiezetels van de onderneming bestaand aanvullend pensioenstelsel dat aanleiding geeft tot een fiscale aftrek, d.w.z. :

  • de groepsverzekering;
  • de pensioenfondsen;
  • de in art. 52, 5°, WIB 92, bedoelde contractuele verbintenis(sen) tegenover één of meer personeelsleden in activiteit (zie ook 60/4);
  • de door de onderneming op grond van een contractuele verbintenis of belofte aan gewezen personeelsleden of aan hun rechthebbenden effectief betaalde pensioenen (zie ook 60/4 en 5).

b) Afdruk van de informatiefiche

Nummer 59/81

1. Nr.
2. Jaar:
3. Benaming en adres van de werkgever:
4. Betrokken personeelscategorie(en):
5. Benaming en adres van de verzekeringsonderneming of instelling voor sociale voorzieningen:
6. Aard van het pensioenplan:

  • Groepsverzekering
  • Pensioenfonds
  • Extra-wettelijke voordelen aan werknemers (koninklijk besluit van 14.5.1969)
  • Contractuele verbintenissen (artikel 52, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992)
7. Nr. van het verzekeringscontract:
8. Te bereiken doel:

  • Ja
  • Neen

Gewaarborgde toekenningen in geval van leven:

Overdraagbaarheidscoëfficiënt:

Indexering van de uitgestelde rente:

  • Ja
  • Neen
  • Percentage:
9. Vaste last

  • Ja
  • Neen

Financieringsformule voor de pensioenrente:

Overdraagbaarheidscoëfficiënt:

Indexering van de uitgestelde rente:

  • Ja
  • Neen

Percentage:

10. Het pensioenplan stemt overeen met de bepalingen van de artikelen 52, 3°, b, 59, 145/1, 1° en 145/3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en de artikelen 34, 35 en 631 van het koninklijk besluit tot uitvoering van dat Wetboek.
Te goeder trouw opgemaakt te …………………….., Op ………………………………
(Handtekening van de werkgever of zijn gevolmachtigde)

3. Door de werkgever eventueel te verstrekken aanvullende inlichtingen

Nummer 59/82

De informatiefiche volstaat wanneer deze slechts één pensioenstelsel vermeldt en wanneer de toekenning samen met de winstdeelneming en het wettelijk rustpensioen normaliter lager zijn dan de totale maximumtoekenning.

Indien de informatiefiches meerdere pensioenstelsels vermelden, moet de taxatiedienst zo nodig de werkgever verzoeken alle gegevens te verstrekken die voor de controle van de totale toekenningen noodzakelijk zijn, inzonderheid de stukken uitgaande van de verzekeraars, van de pensioenfondsen of van de betrokken actuarissen-adviseurs, zomede een behoorlijk gedateerde en getekende verklaring waarin die werkgever bevestigt dat volgens de in zijn bezit zijnde stukken de aan de personeelsleden toegezegde totale toekenningen de grens van 80 % van de normale brutojaarbezoldiging van de werknemers niet overschrijden (zie ook 60/9).

Nummer 59/83

Nummer 59/84

Nummer 59/85

Nummer 59/86

Nummer 59/87

Nummer 59/88

Nummer 59/89

Nummer 59/90

Nummer 59/91

Nummer 59/92

Nummer 59/93

Nummer 59/94

Nummer 59/95

Nummer 59/96

Nummer 59/97

Nummer 59/98

Nummer 59/99

Nummer 59/100

Nummer 59/101

Nummer 59/102

Nummer 59/103

Nummer 59/104

Nummer 59/105

Nummer 59/106

Nummer 59/107

Nummer 59/108

Nummer 59/109

Nummer 59/110

VI. BEPERKINGEN OP DE AFTREK ALS BEROEPSKOSTEN VAN DE WERKGEVERSTOELAGEN EN OP DE BELASTINGVERMINDERING VOOR DE PERSOONLIJKE BIJDRAGEN VAN DE WERKNEMERS

A. VOORAFGAANDE OPMERKING

Nummer 59/111

De hiernavolgende beperkingen zijn gemeenschappelijk voor :

  • de werkgeverstoelagen die aftrekbaar zijn als beroepskosten (art. 52, 3°, b, WIB 92) en
  • de persoonlijke bijdragen waarvoor een belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen wordt verleend (art. 145/1, 1° en 145/3, WIB 92) (zie commentaar op art. 145/3, WIB 92)

Daarom worden die beperkingen dan ook samen besproken.

B. ALGEMENE REGELS

Nummer 59/112

Krachtens art. 35, § 2, KB/WIB 92, mogen de werkgeverstoelagen (art. 52, 3°, b, WIB 92) slechts – als beroepskosten – van de belastbare inkomsten worden afgetrokken gedurende de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en in zover, per werknemer, de genoemde bijdragen, verhoogd met de persoonlijke bijdragen waarvoor een belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen wordt verleend (art. 145/1, 1° en 145/3, WIB 92) :

1° per jaar de bedragen niet overschrijden die verschuldigd zijn ter uitvoering van groepsverzekeringsreglementen, van verzekeringscontracten of van pensioenreglementen die op eenzelfde wijze van toepassing zijn voor alle personeelsleden of voor een bijzondere personeelscategorie;

2° toekenningen vestigen die – met inbegrip van de winstdeelnemingen – de totale maximumtoekenning niet overschrijden waarvan sprake is in 59/35 tot 40; in voorkomend geval moet deze beperking worden toegepast op het geheel van de prestaties, verzekerd door werkgeverstoelagen (art. 52, 3°, b, WIB 92), door persoonlijke bijdragen (art. 145/1, 1° en 145/3, WIB 92) en door pensioenbeloften (art. 52, 5°, WIB 92 zie ook 60/6 tot12).

Het betreft in werkelijkheid twee onderscheiden beperkingen die gezamenlijk moeten worden toegepast.

C. BEPERKING TOT HET BEDRAG DAT TER UITVOERING VAN EEN GROEPSVERZEKERINGSREGLEMENT, EEN PENSIOENFONDS OF EEN VERZEKERINGSCONTRACT VERSCHULDIGD IS

1. Belangrijkste kenmerken van de bedoelde reglementen of contracten

a) Bedoelde kenmerken

Nummer 59/113

Het pensioenreglement of het verzekeringscontract waarvan sprake bevat normaliter twee bijzondere kenmerken : het ene met betrekking tot de verzekerde personeelsleden, het andere met betrekking tot de verzekerde toekenningen.

b) Verzekerd personeel

Nummer 59/114

Het reglement of het contract moet van toepassing zijn :

1° ofwel op het gehele personeel van de onderneming;

2° ofwel op een bijzondere categorie van personeel die genoegzaam omschreven is :

  • in de wet (b.v. arbeiders, bedienden enz.), of
  • in een collectieve arbeidsovereenkomst, indien deze overeenkomst op de betrokken onderneming van toepassing is; in dat geval wordt een categorie van personeel als “genoegzaam omschreven” beschouwd indien daarin alle personeelsleden opgenomen zijn die, wegens hun hoedanigheid, uitgesloten zijn van de toepassing van de voor de onderneming geldende collectieve overeenkomst;

3° ofwel op een andere bijzondere personeelscategorie, voor zover bewezen is dat de betrokken personeelsleden in de onderneming een homogene groep uitmaken, gelet op de bijzondere aard van de beroepswerkzaamheden die zij uitoefenen en die inzonderheid leiden tot hun pensionering op een lagere leeftijd dan die welke voor de andere personeelsleden geldt.

Terzake wordt opgemerkt dat een personeelscategorie uit een enkele persoon kan bestaan op voorwaarde dat het behoren tot de categorie op een algemene en abstracte manier wordt gedetermineerd (MPV, 6.11.1997, Sen. de Bethune, Bull. 782, blz. 1070).

Nummer 59/115

De categorieën bepaald in een voorzorgsregeling die bestond vóór de fusie, de splitsing, de met fusie gelijkgestelde verrichting of het aannemen van een andere rechtsvorm of vóór de inbreng van een bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen van een onderneming, mogen evenwel daarna gehandhaafd blijven voor de personeelsleden die in die regeling bedoeld waren.

Nummer 59/116

Bij de invoering of wijziging van een pensioenreglement kan niet vermeden worden dat sommige personeelsleden weigeren tot het nieuwe pensioenplan toe te treden.

In de regel is dit laatste echter wel verplicht van toepassing op degenen die later in dienst treden bij de onderneming, behoudens in de gevallen van fusie enz., waarvan sprake is in 59/115.

Ook kunnen de aansluitingsvoorwaarden afhankelijk worden gesteld van de leeftijd, van de in de onderneming gepresteerde dienstjaren of van de gezinstoestand.

Met het bovenstaande moet rekening worden gehouden bij het beoordelen van de in 59/114 bedoelde begrippen “gehele personeel” en “bijzondere categorie van personeel”.

Nummer 59/117

Wanneer een onderneming ten voordele van haar personeel een collectieve verzekering tegen hospitalisatie, ongevallen, invaliditeit, ouderdom en vroegtijdige dood afsluit, waarbij de dekking tegen hospitalisatie verplicht is voor alle aangeslotenen, terwijl de overige dekkingen een facultatief karakter hebben, beantwoorden de in het kader van die globale verzekering betaalde werkgeversbijdragen die verband houden met de dekkingen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en die, afhankelijk van de door ieder personeelslid gekozen voormelde facultatieve dekkingen, onderling kunnen verschillen of in bepaalde gevallen zelfs kunnen ontbreken – gelet op het ontbreken van enige uniformiteit inzake het gedeelte van die werkgeversbijdragen in die collectieve verzekering – niet aan de in 59/114 gestelde voorwaarde volgens welke het contract moet van toepassing zijn op het gehele personeel van de onderneming of op een bijzondere categorie.

Nummer 59/118

Het begrip “onderneming” als bedoeld in 59/114 mag worden beperkt tot een exploitatiezetel die b.v. van een plaatselijke ondernemingsraad afhangt.

Het is met andere woorden toegestaan dat binnen een onderneming per exploitatiezetel of -eenheid een verschillend pensioenstelsel bestaat, als gevolg van de sociale evolutie, de voordelen verworven bij fusie, splitsing enz., het al dan niet bestaan van een afzonderlijk paritair comité, de decentralisatie van de bestuursbevoegdheden binnen de onderneming, de aard van de in elke vestiging verrichte werkzaamheden enz.

De verscheidenheid van in de schoot van eenzelfde onderneming bestaande pensioenstelsels mag echter in geen geval gebaseerd zijn op een criterium van hiërarchie binnen eenzelfde personeelscategorie als hierboven bepaald.

c) Verzekerde toekenningen

Nummer 59/119

Naar gelang het geval moeten alle personeelsleden (zie 59/114, 1°) of alle personeelsleden van een bepaalde categorie (zie 59/114, 2° en 3°), dezelfde voordelen verkrijgen wat betreft het te bereiken doel en wat betreft de compensatiebijdragen.

Evenwel mag niet worden geëist dat het bedrag van de toekenningen voor iedereen gelijk zou zijn. Het is voldoende dat dit bedrag evenredig is met de bezoldigingen van de aangeslotenen, maar wel is vereist dat die evenredigheid dezelfde is voor alle aangeslotenen van een bepaalde personeelscategorie.

2. Verschuldigd bedrag

Nummer 59/120

Dit is het bedrag van de werkgeverstoelage of van de ingehouden persoonlijke bijdrage (zie 59/111) die, naar gelang het geval, in het groepsverzekeringsreglement of -contract of in het pensioenreglement van het pensioenfonds vastgesteld is om de toekenningen waarvan sprake in 59/119 te verzekeren.

3. Sommen gestort boven het verschuldigde bedrag

Nummer 59/121

Alle sommen die in het kader van een groepsverzekeringscontract of pensioenreglement zouden worden gestort boven het bedrag vastgesteld op de wijze uiteengezet in 59/119, moeten worden beschouwd als premies van een individueel levensverzekeringscontract. Deze sommen zijn bij de werknemer in principe belastbaar, doch in voorkomend geval komen zij in aanmerking voor belastingvermindering onder de voorwaarden en binnen de grenzen gesteld voor de toekenning van de belastingvermindering voor premies van individuele levensverzekeringen als bedoeld in de art. 145/1, 2° en 145/4, WIB 92, zie commentaar op art. 145/4, WIB 92)

D. OVERSCHRIJDING VAN HET BEDRAG DAT NODIG IS OM DE TOTALE MAXIMUMTOEKENNING TE VERZEKEREN, MET EEN OVERDRAAGBAARHEID VAN MAXIMAAL 80 %

1. Overschrijding van het dubbel beperkte bedrag

Nummer 59/122

Wanneer men vaststelt dat de toekenningen verzekerd door het geheel van de werkgeverstoelagen en van de ingehouden persoonlijke bijdragen (zie 59/111) – in voorkomend geval verhoogd met de door een pensioenbelofte (art. 52, 5°, WIB 92) verzekerde prestaties – meer bedragen dan de totale maximumtoekenning (zie 59/77) of het maximumpercent (80 %) van de overdraagbare rente (zie 59/70 en 71), moet de aftrek van deze toelagen (bij de onderneming) of de toekenning van de belastingvermindering voor deze persoonlijke bijdragen (bij de werknemer) beperkt worden tot het bedrag dat strikt noodzakelijk is om de bedoelde totale maximumtoekenning of de overdraagbaarheid van de rente tegen een coëfficiënt van 80% te verzekeren.

Nummer 59/123

Dit laatste bedrag moet normalerwijze door de onderneming en binnen een redelijke termijn (maximaal 6maanden, behoudens wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren) kenbaar worden gemaakt.

In geval van verzuim moet het volledige dossier van de zaak, samen met een verzoek om tussenkomst, via hiërarchische weg aan de Centrale Diensten (dienst I) toegezonden worden.

2.Gevolgen bij het overschrijden van de dubbele beperking

Nummer 59/124

Het gedeelte waarmee de werkgeverstoelagen het bedrag overtreffen dat noodzakelijk is om de totale maximumtoekenning en eventueel de overdraagbaarheid van de rente tegen ten hoogste 80 % te verzekeren (zie 59/122), moet als beroepskosten van de werkgever verworpen worden.

Wanneer, zoals in de meeste gevallen, het pensioenstelsel zowel met werkgeverstoelagen als met persoonlijke bijdragen gefinancierd wordt, wordt het teveel in de eerste plaats aangerekend op de werkgeverstoelagen (verwerping als beroepskosten in de mate van het teveel) en daarna, zo nodig, op de persoonlijke bijdragen van de aangeslotene (geen toekenning van een belastingvermindering in de mate van het teveel).

Nummer 59/125

Nummer 59/126

Nummer 59/127

Nummer 59/128

Nummer 59/129

Nummer 59/130

Nummer 59/131

Nummer 59/132

Nummer 59/133

Nummer 59/134

Nummer 59/135

Nummer 59/136

Nummer 59/137

Nummer 59/138

Nummer 59/139

Nummer 59/140

Nummer 59/141

Nummer 59/142

Nummer 59/143

Nummer 59/144

Nummer 59/145

VII. BEPERKING VAN DE VOORSCHOTTEN OP EN DE INPANDGEVINGEN VAN CONTRACTEN

A. ALGEMENE REGELS

Nummer 59/146

Ingevolge art. 35, § 1, 3°, KB/WIB 92, mogen voorschotten op contracten en inpandgevingen van contracten voor het waarborgen van een lening slechts worden toegestaan om de werknemer in de mogelijkheid te stellen in België gelegen onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen.

Die voorschotten en leningen moeten worden terugbetaald zodra de bedoelde goederen uit het vermogen van de aangesloten werknemer verdwijnen.

Nummer 59/147

De in 59/146 bedoelde beperkingen moeten volgens art. 35, § 1, 4°, KB/WIB 92, ingeschreven zijn in de groepsverzekeringsreglementen, verzekeringscontracten en pensioenreglementen.

B. INPANDGEVING VAN CONTRACTEN

Nummer 59/148

Voor de toepassing van de richtlijnen van 59/146, moet onder “inpandgeving” worden verstaan elke handeling die ertoe strekt aan een derde het recht te verlenen om de afkoop van het verzekeringscontract te vorderen en de betaling te bekomen van de afkoopwaarde van dat contract of, op de vervaldag, van het verzekerde kapitaal.

C. TERUGBETALING VAN VROEGERE HYPOTHECAIRE LENINGEN

Nummer 59/149

Voor zover aan de in 59/146 en 147 gestelde voorwaarden voldaan is, kan om dezelfde redenen als de aldaar vermelde, eveneens een voorschot op contract worden aangenomen indien dit aan de belastingplichtige, verzekerd hoofd, is toegestaan om een vroeger aangegane hypothecaire lening terug te betalen die heeft gediend voor de financiering van een onroerende verrichting in België als bedoeld in 59/146.

Een tweede voorschot op het groepsverzekeringscontract kan niet worden gelijkgesteld met een voorschot voor het verwerven van een onroerend goed indien de aangeslotene bijvoorbeeld zijn eerste voorschot, dat werd toegestaan voor het verwerven van een onroerend goed, terugbetaalt met de gelden van een kaskrediet en tegelijkertijd het tweede voorschot aanwendt voor de terugbetaling van zijn schuld tegenover de bank.

D. VOORSCHOTTEN EN INPANDGEVINGEN VOOR 9.10.1985

Nummer 59/150

Toegelaten zijn, voorschotten en inpandgevingen vóór 9.10.1985, die zijn verleend om het hoofd te bieden aan zeer bijzondere sociale of gezinstoestanden, zoals ziekte, ongeval, huwelijk, overlijden, belangrijke herstelling of verbetering van een onroerend goed, of voor het verwerven van nieuwe aandelen die door de vennootschap werden bestemd voor haar personeel.

Eveneens worden aanvaard, inpandgevingen van contracten toegestaan vóór 9.10.1985 tot dekking van persoonlijke leningen van beperkte duur die in overeenstemming zijn met de reglementering op de persoonlijke leningen op afbetaling (W 9.7.1957 en uitvoeringsbesluiten).

Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar circ.31.1.1983, nr. Ci. RH 243/336.365, Bull. 615, blz. 608 en circ. 7.3.1984, zelfde nr., Bull. 627, blz. 897.

E. GEVOLGEN EN INORDESTELLING VAN NIET-REGLEMENTAIRE VOORSCHOTTEN EN INPANDGEVINGEN

1. Gevolgen

Nummer 59/151

Een niet-reglementair voorschot (zie bijvoorbeeld 59/149, tweede lid) of dito inpandgeving brengt ipso facto de schorsing mee van de aftrek als beroepskosten van de werkgeverstoelagen en/of van de belastingvermindering in de zin van de art. 145/1, 1° en 145/3, WIB 92, voor de persoonlijke bijdragen die voor de verkrijger van het voorschot worden gestort, omdat de pensioenreglementen of de clausules van het groepsverzekeringscontract niet zijn nageleefd (zie terzake 59/147).

Die schorsing gaat in op 1 januari van het jaar waarin het bedoelde voorschot of de bedoelde inpandgeving is toegestaan.

2. Inordestelling van contracten

a) Wijze van inordestelling

Nummer 59/152

De verkrijger die te goeder trouw een niet-reglementair voorschot of dito inpandgeving heeft verkregen kan, binnen een maand vanaf het bericht van wijziging dat ofwel aan de werkgever, ofwel aan de aangeslotene zal worden gezonden, zich uitdrukkelijk ertoe verbinden het voorschot terug te betalen of het pand te doen lossen binnen een redelijke termijn die met zijn taxatiedienst en die van zijn werkgever wordt overeengekomen. Het bewijs van de terugbetaling van het voorschot of van de pandlossing rust op de betrokken werknemer.

Nummer 59/153

Wanneer de in 59/152 bedoelde verbintenis niet wordt aangegaan of wanneer die verbintenis wel wordt aangegaan maar de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren, worden de op de contracten gestorte bedragen die niet meer aan de reglementaire voorwaarden inzake voorschotten of inpandgevingen voldoen :

  • als beroepskosten van de werkgever verworpen worden indien het werkgeverstoelagen betreft;
  • niet in aanmerking genomen voor de belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen indien het persoonlijke bijdragen van de verzekerde of de aangeslotene betreft.

Nummer 59/154

In geval van volledige terugbetaling van het voorschot of van opheffing van de inpandgeving, worden de werkgeverstoelagen opnieuw als beroepskosten in aftrek aangenomen en wordt de belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen voor de persoonlijke bijdragen opnieuw verleend met ingang van het jaar waarin het voorschot volledig is terugbetaald of het pand is gelost.

Nummer 59/155

Bovendien mogen in het in 59/152 bedoelde geval nog niet definitief geworden aanslagen in de bovenbedoelde zin worden herzien met betrekking tot aanslagjaren waarvoor inkohieringen bij wijze van bewarende maatregel hebben moeten plaatsvinden bij gebrek aan volledige terugbetaling van het voorschot of van pandlossing.

b) Voorbeeld

Nummer 59/156

Een voorschot van 500.000 F in 1998 toegestaan op een groepsverzekeringscontract (contract “A” en contract “C” – zie ook 59/18, 25° voor die begrippen) wordt door de administratie in 1999 als niet-reglementair beschouwd.

Eerste veronderstelling : de werknemer heeft zich binnen een maand vanaf de datum van het bericht van wijziging niet uitdrukkelijk verbonden het voorschot binnen een redelijke termijn terug te betalen.

De werkgeverstoelagen van het jaar 1998 worden bij de werkgever als beroepskosten verworpen en bij de werknemer wordt de belastingvermindering in het kader van het lange termijnsparen niet toegekend met betrekking tot de persoonlijke bijdragen van hetzelfde jaar. Zolang het voorschot niet volledig is terugbetaald, moet de aftrek van de toelagen en de toekenning van de belastingvermindering voor de bijdragen geweigerd worden.

Tweede veronderstelling : op 15.12.1999 – d.w.z. binnen een maand vanaf het bericht van wijziging – verbindt de werknemer zich uitdrukkelijk ertoe het voorschot terug te betalen binnen een termijn van 3 jaar te rekenen vanaf die datum, wat door de taxatieambtenaar wordt aanvaard gelet op de goede trouw van de betrokken werknemer en op de zeer beperkte financiële middelen waarover hij beschikt.

Indien de belanghebbende in november 2001 het bewijs van de volledige terugbetaling van het voorschot nog niet heeft geleverd, moeten de taxatieambtenaren (van werkgever en van werknemer), na toezending van nieuwe berichten van wijziging, de werkgeverstoelagen en de persoonlijke bijdragen van het jaar 1998 belasten om de rechten van de Schatkist te vrijwaren.

Wanneer de werknemer en de werkgever na ontvangst van het aanslagbiljet een geldig bezwaarschrift indienen en bij die gelegenheid het bewijs leveren dat het voorschot bijvoorbeeld op 20.12.2001 – en dus vóór het verstrijken van de termijn van 3 jaar – volledig is terugbetaald, moet ontheffing worden verleend van de aanvullende aanslagen die eind 2001 voor aj.1999 zijn gevestigd.

BIJLAGEN

Grens van de brutobezoldigingen die in aanmerking komen voor de vaststelling van het wettelijke rustpensioen (zie 59/40).

Nummer 59/Bijl1

Jaar Loongrens
1984 1.039.394 F
1985 1.089.988 F
1986 1.104.113 F
1987 1.121.263 F
1988 1.134.304 F
1989 1.169.542 F
1990 1.209.862 F
1991 1.248.719 F
1992 1.279.058 F
1993 1.314.288 F
1994 1.325.550 F
1995 1.346.210 F
1996 1.368.462 F
1997 1.386.533 F
1998 1.404.155 F

Berekeningswijze van het maximumbedrag van de in 59/67, 2°, vermelde indexering van de lopende renten

Nummer 59/Bijl2

Wat de lopende renten betreft, wordt het maximumbedrag van de indexering waarvan sprake in 59/67, 2°, als volgt berekend :

1° het aanvangsbedrag van de lopende jaarrente (31) in aanmerking nemen, in voorkomend geval beperkt tot :

1.662.797 F voor renten die in 1985 of vroeger ingegaan zijn;
1.729.973 F voor renten die in 1986, 1987 of 1988 ingegaan zijn;
1.764.552 F voor renten die in 1989 ingegaan zijn;
1.799.796 F voor renten die in 1990 ingegaan zijn;
1.872.636 F voor renten die in 1991 ingegaan zijn;
2.047.080 F voor renten die in 1992 ingegaan zijn;
2.088.120 F voor renten die in 1993 ingegaan zijn;
2.129.916 F voor renten die in 1994 ingegaan zijn;
2.172.468 F voor renten die in 1995 of 1996 ingegaan zijn;
2.215.968 F voor renten die in 1997 ingegaan zijn;
2.260.224 F voor renten die in 1998 ingegaan zijn.

2° het in aanmerking te nemen bedrag vermenigvuldigen met de overeenstemmende coëfficiënt uit de hiernavolgende tabel, rekening houdend enerzijds met het jaar waarvoor de rente verschuldigd is en anderzijds met het jaar waarin ze is ingegaan :

Jaar waarvoor de rente verschuldigd is Renten ingegaan in Indexeringscoëfficiënt
1985 1985 of vroeger 0,0612
1986 1985 of vroeger 0,0824
1986 0
1987 1985 of vroeger 0,0824
1986 of 1987 0
1988 1985 of vroeger 0,0824
1986, 1987 of 1988 0,02
1989 1985 of vroeger 0,0824
1986, 1987 of 1988 0,0404
1989 0,02
1990 1985 of vroeger 0,1262
1986, 1987 of 1988 0,0824
1989 0,0612
1990 0,0404
1991 1985 of vroeger 0,1717
1986, 1987 of 1988 0,1262
1989 0,1041
1990 0,0824
1991 0,0404
1992 1985 of vroeger 0,1951
1986,1987 of 1988 0,1487
1989 0,1262
1990 0,1041
1991 0,0612
1992 0,02
1993 1985 of vroeger 0,219
1986, 1987 of 1988 0,1717
1989 0,1487
1990 0,1262
1991 0,0824
1992 0,0404
1993 0,02
1994 1985 of vroeger 0,2434
1986, 1987 of 1988 0,1951
1989 0,1717
1990 0,1487
1991 0,1041
1992 0,0612
1993 0,0404
1994 0,02
1995 1985 of vroeger 0,2434
1986, 1987 of 1988 0,1951
1989 0,1717
1990 0,1487
1991 0,1041
1992 0,0612
1993 0,0404
1994 0,02
1995 0
1996 1985 of vroeger 0,2682
1986, 1987 of 1988 0,219
1989 0,1951
1990 0,1717
1991 0,1262
1992 0,0824
1993 0,0612
1994 0,0404
1995 of 1996 0,02
1997 1985 of vroeger 0,2936
1986, 1987 of 1988 0,2434
1989 0,219
1990 0,1951
1991 0,1487
1992 0,1041
1993 0,0824
1994 0,0612
1995 of 1996 0,0404
1997 0,02
1998 1985 of vroeger 0,2936
1986, 1987 of 1988 0,2434
1989 0,219
1990 0,1951
1991 0,1487
1992 0,1041
1993 0,0824
1994 0,0612
1995 of 1996 0,0404
1997 0,02
1998 0

Voorbeeld

  • Jaarlijkse rente die ingegaan is in 1993 : 3.000.000 F.
  • Toegelaten indexering in 1998 : 2.088.120 F x 0,0824 = 172.061 F.
  • Toegelaten maximumbedrag van de geïndexeerde rente op 31.12.1998 :
  • 3.000.000 F + 172.061 F = 3.172.061 F;

3° met betrekking tot de vóór 1.1.1992 ingegane renten, het sub 2° verkregen resultaat verhogen met het volgende bedrag (32) :

  • 98.971 F, voor renten betaald in 1991;
  • 100.956 F, voor renten betaald in 1992;
  • 102.976 F, voor renten betaald in 1993;
  • 105.034 F, voor renten betaald in 1994 en in 1995;
  • 107.137 F, voor renten betaald in 1996;
  • 109.276 F, voor renten betaald in 1997 en in 1998.

Het aldus verkregen bedrag is het maximumbedrag van de indexering dat met belastingvrijstelling kan worden gevormd.

Voorbeeld

  • Jaarlijkse rente die ingegaan is in 1991 : 2.500.000 F
  • Toegelaten indexering in 1998 : 1.872.636 F x 0,1487 = 278.461 F + 109.276 F = 387.737 F
  • Toegelaten maximumbedrag van de geïndexeerde rente op 31.12.1998 :
  • 2.500.000 F + 387.737 F = 2.887.737 F.

Bron:http://www.fisconet.fgov.be/nl/?frame.dll&root=V:\sites\FisconetNldAdo.2\&versie=04&type=comib2!59/INH&
(1) Opgeheven met ingang van aj. 1994.

(2) De tekst van art. 59, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1994.

(3) Zoals gewijzigd door KB 1.9.1995 tot wijziging, inzonderheid op het vlak van het lange termijnsparen, van het KB/WIB 92 (V 2416, Bull. 755) en van toepassing met ingang van aj. 1994.

(4) De bijdragen die een vennootschap stort in het kader van een groepsverzekering of een pensioenfonds, respectievelijk aangegaan en opgericht ten voordele van haar bedrijfsleiders, worden gelijkgesteld met werkgeversbijdragen. Die bijdragen komen derhalve, voor zover daarenboven aan de voorwaarden als bedoeld in art. 195, WIB 92, is voldaan, ook in aanmerking voor aftrek – als beroepskosten – van de vennootschap en de hiernavolgende commentaar is mutatismutandis van toepassing – zie ook 195/8 tot 14.

(5) Van toepassing met ingang van aj. 1994. Voor de aj. 1990 tot en met 1993 waren die bijdragen aftrekbaar als beroepskosten (cf. art. 52, 9°, WIB 92, zoals het bestond vóór te zijn opgeheven door art. 78, W 28.12.1992, V 2212, Bull. 725).

(6) Zie terzake commentaar op dat artikel.

(7) De W 9.7.1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (BS 29.7.1975) is achtereenvolgens gewijzigd door art. 92, W 24.12.1976 (BS 28.12.1976), KB 9.6.1981 (BS 24.6.1981, erratum BS 22.8.1981), KB nr. 530 van 31.3.1987 (BS 16.4.1987), KB 9.9.1988 (BS 4.11.1988), KB 22.2.1991 (BS 11.4.1991), W 19.7.1991 (BS 9.8.1991), W 25.6.1992 (BS 20.8.1992), W 4.8.1992 (BS 19.8.1992), KB 8.1.1993 (BS 9.2.1993), KB 12.8.1994 (BS 16.9.1994), art. 158, W 6.4.1995 (BS 3.6.1995), art. 6, KB 22.12.1995 (BS 6.1.1996), KB 19.2.1997 (BS 14.3.1997, erratum BS 28.3.1997), KB 6.5.1997 (BS 6.8.1997), art. 7 en 8, W 12.12.1997 (BS 18.12.1997) en W 5.7.1998 (BS 18.9.1998).

(8) Zie de woordenlijst in 59/18 voor de verklaring van dit begrip.

(9) Die controle wordt uitgevoerd door de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV).

(10) Zie voetnoot (1) bij 59/18, 4° inzake de wijzigingen die inmiddels in die wet zijn aangebracht.

(11) Zie Stuk 1010 (1984-1985) nr. 1, Memorie van toelichting, W27.12.1984 houdende fiscale bepalingen.

(12) De wettelijke pensioenen omvatten o.m. de uitkeringen van verzekeringscontracten gesloten in het kader van het bijzonder sociaal statuut van de geneesheren, tandheelkundigen en apothekers (zie 52/117 e.v.) en de pensioenen in het kader van het vrij aanvullend pensioenstelsel der zelfstandigen (zie 52/128 e.v.).

(13) Het is hierbij van geen belang of die bezoldigingen in België of in het buitenland aan de sociale wetgeving onderworpen zijn (zie ook 59/42 tot 46).

(14) Wanneer de arbeidstijd ingevolge sociale maatregelen wordt verminderd, mag, behoudens in geval van misbruik, voor de vaststelling van de laatste normale brutojaarbezoldiging rekening worden gehouden met de bezoldigingen die de werknemer zou hebben ontvangen indien hij voltijds was blijven werken. Het spreekt vanzelf dat de werkgeversbijdragen met betrekking tot de periodes van verminderde activiteit slechts als beroepskosten aftrekbaar zijn, indien het extra-wettelijk pensioenreglement bepaalt dat de werkgever verplicht is om voor die periodes dezelfde bijdragen in kwestie te blijven storten (PV nr 288, 14.2.1996, Volksv. Moock, Bull. 765, blz. 2310).

(15) Zie evenwel 59/41 en 56.

(16) Het is hierbij van geen belang in welke hoedanigheid (werknemer of bedrijfsleider) die prestaties in de onderneming werden geleverd of zullen worden geleverd (PV nr. 1409, 1.2.1995, Volksv. Dupré, Bull. 751, blz. 1901).

(18) Zie de woordenlijst in 59/18 voor de verklaring van dit begrip.

(19) Als zodanig worden aangemerkt de “verbonden ondernemingen” in de zin van de bijlage (hoofdstuk III, deel I, rubriek IV.A) bij KB/jaarrekening.

(20) Als zodanig worden aangemerkt de “verbonden ondernemingen” in de zin van de bijlage (hoofdstuk III, deel I, rubriek IV.A) bij KB/jaarrekening.

(21) Indien de mogelijkheid tot een dergelijke valorisatie in het desbetreffende reglement niet uitdrukkelijk is voorzien, kan zij op fiscaal vlak evenwel niet in aanmerking worden genomen.

(22) Voor de toepassing van art. 35, § 3, 3°, KB/WIB 92, wordt onder “normale pensioenleeftijd” de leeftijd van 65 jaar verstaan wat mannen betreft en die van 60 jaar wat vrouwen betreft.

(23) De pseudo-brugpensioenregeling, ook “Canada Dry”-systeem genoemd, is een “getolereerde” extra-wettelijke regeling waarbij niet is voldaan aan de voorwaarden om een conventioneel brugpensioen te genieten.

(24) Zie 59/64.

(25) Toepassing van de in 59/64 voorgeschreven richtlijnen.

(26) Zie de woordenlijst in 59/18 voor de verklaring van dit begrip.

(27) Het betreft het maximaal toegelaten percentage. Indien het vastgestelde percentage minder bedraagt dan 2 %, moet het bedrag van de rente aan de werkgever gevraagd worden.

(28) Het betreft het maximaal toegelaten percentage. Indien het vastgestelde percentage minder bedraagt dan 80 %, moet het bedrag van de rente aan de werkgever gevraagd worden.

(29) Het betreft het maximaal toegelaten percentage. Indien het vastgestelde percentage minder bedraagt moet het bedrag van de rente aan de werkgever gevraagd worden.

(30) M.a.w. voor die drie types van extra-wettelijke pensioenvorming – werkgeverstoelagen (art. 52, 3°, b en 59, WIB 92) persoonlijke bijdragen (art. 145/1, 1°, 145/3 en 59, WIB 92) en pensioenbeloften (art. 52, 5°, 59 en 60, WIB 92)- samen.

(31) Voor renten die in 1985 of vroeger zijn ingegaan, moet het bedrag van de jaarrente (eventueel geïndexeerd) op 1.1.1985 in aanmerking worden genomen.

(32)Toepassing van art. 1, 3°, KB 17.10.1991 (BS 1.11.1991).