Premies groepsverzekering maken deel uit van het loon

Bijdragen of premies betaald door de werkgever voor een groepsverzekering maken deel uit van het loon in de zin van de Loonbeschermingswet. Artikel 2, lid 3, c van deze wet heeft betrekking op de aanvullende pensioenuitkering en niet op de premies of bijdragen.

Arbh. Brussel 19 maart 2010, JTT 2010, nr. 1079, 394.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2

Belastbaarheid uitkeringen wegens verlies kapitaal groepsverzekering en onderhoudssteun

Een belastingplichtige heeft naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot ingevolge een verkeersongeval diverse uitbetalingen ontvangen van de verzekeringsmaatschappij. De administratie is van oordeel dat zowel de onderhoudssteun als de vergoeding wegens het verlies van het kapitaal van de groepsverzekering een belastbaar inkomen is. Het kapitaal van de groepsverzekering zou afzonderlijk belastbaar zijn tegen 16,5%. De ondershoudssteun werd door de administratie omgezet van een kaptiaal in een rente.

De vaststelling dat bij de berekening van de aan de eiseres toegekende gemeenrechtelijke schadevergoeding rekening werd gehouden met de gezinsinkomsten van de eiseres en haar overleden echtgenoot, heeft op zich niet zonder meer tot gevolg dat de vergoeding in hoofde van de begunstigde kwalificeert als een vergoeding tot het herstel van gederfde beroepsinkomsten van haar overleden echtgenoot, evenmin als een vergoeding die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een beroepswerkzaamheid. Wat de vergoeding wegens het verlies van kapitaal betreft, laten de gegevens van het dossier niet toe te besluiten dat de groepsverzekering en evenmin de verzekering “uitgesteld kapitaal zonder tegenverzekering” enig verband vertonen met de beroepswerkzaamheid van de overleden echtgenoot van eiseres. De aan de eiseres betaalde litigieuze schadevergoedingen vormen dan ook geen sociale toelagen ten titel van vervangingsinkomsten, werden niet uitgekeerd als een herstel van bestendige derving van beroepsinkomsten en staan evenmin rechtstreeks of onrechtstreeks in verband met de beroepswerkzaamheid van de eiseres of haar overleden echtgenoot. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vergoedingen niet belastbaar zijn.

Rb. Gent 24 september 2009, F.J.F. 2010, nr. 249, 987.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2

Beëindiging van arbeidsovereenkomst wegens bereiken van pensioenleeftijd

Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat artikel 6, lid 1 van richtlijn 200/78/EG, zich niet verzet tegen een nationale bepaling waarin de geldigheid wordt erkend van clausules op grond waarvan arbeidsovereenkomsten van werknemers automatisch eindigen bij het bereiken van de pensioenleeftijd, voor zover, ten eerste, die bepaling objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitieme doelstelling van werkgelegenheid- en arbeidsmarktbeleid, en, ten tweede, de middelen voor het bereiken van deze doelstelling passend en noodzakelijk zijn.

Dat artikel verzet zich ook niet tegen een maatregel op grond waarvan arbeidsovereenkomsten van werknemers automatisch eindigen bij het bereiken van de op 65 jaar vastgestelde pensioenleeftijd. Artikelen 1 en 2 van richtlijn 2000/78 verzetten zich er niet tegen dat een lidstaat een collectieve arbeidsovereenkomst zoals aan de orde in het hoofdgeding, algemeen verbindend verklaart, voor zover deze de werknemers die binnen de werkingssfeer daarvan vallen, niet de bescherming ontneemt die hun bij deze bepalingen wordt geboden tegen discriminatie op grond van leeftijd.

HvJ 12 oktober 2010, C-45/09.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2

Het gebruik van geslacht als factor bij de beoordeling van verzekeringsrisico’s

Op 30 september 2010 heeft de advocaat-generaal zijn conclusie neergelegd in de zaak C-236/09. Deze kadert in de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Op grond van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 mogen de lidstaten verschillen op grond van geslacht in verzekeringspremies en uitkeringen voor individuele personen toestaan in de gevallen waarin geslacht een bepalende risicofactor is en dit kan worden onderbouwd door relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Talrijke lidstaten hebben voor een of meerdere typen van verzekeringen gebruik gemaakt van deze uitzondering. Het Belgische Grondwettelijk Hof heeft evenwel gevraagd of deze bepaling van de richtlijn verenigbaar is met hogere regels van Unierecht, in het bijzonder met het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Dit verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een door de Belgische Verbruikersunie Test-aankoop en door twee particuliere personen ingesteld beroep tot ongrondwettig verklaring van de Belgische wet waarbij richtlijn 2004/113 in nationaal recht wordt omgezet.

De advocaat-generaal is van mening dat het gebruik van op het geslacht gebaseerde actuariële factoren onverenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Hij stelt voor artikel 5, lid 2 van richtlijn 2004/113 ongeldig te verklaren wegens schending van het als grondrecht neergelegde verbod van discriminatie op grond van geslacht. Hij is evenwel voorstander van een beperking in de tijd van het arrest.

HvJ 30 september 2010, C-236/09, conclusie advocaat-generaal.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nieuwsbrief nr. 2

Toereikendheid van het pensioen en budgettaire kosten van de vergrijzing: evaluatie van beleidsmaatregelen en van alternatieve scenario’s

Sinds het begin van de jaren 90 bestudeert het FPB de budgettaire houdbaarheid van de wettelijke pensioenen op lange termijn met behulp van een macrobudgettair model MALTESE. Sedert enige jaren hanteert het FPB ook een dynamisch microsimulatiemodel MIDAS om de budgettaire houdbaarheid aan te vullen met evaluaties van sociale houdbaarheid of toereikendheid van de wettelijke pensioenen. Deze Working Paper illustreert de mogelijkheden van het op elkaar afstemmen van beide modellen, dit aan de hand van de analyse van verscheidene scenario’s, met ofwel een andere macro economische omgeving (inzake werkgelegenheid en productiviteitsgroei) ofwel de impact van beleidsmaatregelen.

201102180947350.wp201022

Nieuwe cijfers voor sterftetafels en levensverwachting

Statbel (FOD Economie) publiceert nieuwe sterftetafels en levensverwachtingen voor België.

Voor de sterftetafels van 1988-1990 en volgende wordt als bron het Rijksregister van de natuurlijke personen gebruikt, zowel voor de overlijdens en de geboorten als voor de bevolking. Door zich te beperken tot één en dezelfde bron is de coherentie van de resultaten gegarandeerd.

De sterftetafels worden jaarlijks opgesteld per geslacht, voor het Rijk en per Gewest. Verder zijn ook meer gedetailleerde tabellen beschikbaar, eveneens per geslacht (België, per Gewest en provincie, Belgen en buitenlanders). Om toevallige schommelingen door te kleine aantallen te vermijden worden ze opgesteld voor 3 opeenvolgende jaren samen.

Die tabellen geven naar leeftijd de sterftekans, de overlevingskans, het aantal overlevenden, het aantal overlijdens en de levensverwachting weer (in de hypothese dat de bevolking zou worden blootgesteld aan dezelfde sterfte als waargenomen in een bepaald jaar). De levensverwachting bij de geboorte komt overeen met het gemiddeld aantal jaren dat een pasgeborene mag hopen te leven als hij zijn hele leven lang zou worden blootgesteld aan de sterfte zoals die was in zijn geboortejaar.

De levensverwachting bij de geboorte is samen met andere indicatoren een goede demografische indicator voor de levensomstandigheden en de gezondheid van de bevolking in België.

sterftetafels_versie 1_tcm325-63732

Belgische Pensioenatlas 2010

De toegenomen aandacht voor pensioenen staat in schril contrast met de beperkte informatie die hierover in België beschikbaar is. Daarom wil deze Pensioenatlas op een toegankelijke en betrouwbare wijze cijfermateriaal aanreiken over de hoogte en ongelijke verdeling van de Belgische pensioenen. Daarbij beperkt deze atlas zich niet tot de eerste pijler van de wettelijke pensioenen, maar komt ook de tweede pijler met de arbeidsgebonden aanvullende pensioenen aan bod. Bovendien verschaft de atlas inzicht in het totale pensioenpakket dat gepensioneerden ontvangen, dus op basis van de eerste en tweede pijler samen.

Op deze manier wil de Pensioenatlas aantonen in welke mate en voor welke groepen de Belgische pensioenen (on)toereikend zijn. Het pensioenbeleid ziet zich immers geconfronteerd met een dubbele uitdaging. Enerzijds is er de uitdaging van de financiële houdbaarheid: hoe krijgen we in de toekomst de pensioenen op een stabiele manier gefinancierd? Deze uitdaging krijgt naar aanleiding van de vergrijzing in de samenleving terecht veel aandacht. Er stelt zich echter nog een tweede, even fundamentele uitdaging, namelijk die van de sociale houdbaarheid van het pensioensysteem. De vraag stelt zich in welke mate we nu en in de toekomst de toereikendheid van de pensioenen kunnen garanderen en zo de welvaart van een groeiende groep ouderen kunnen veiligstellen. Door de zwakke plekken en ongelijkheden in het pensioensysteem bloot te leggen, wil deze Pensioenatlas enkele basisinzichten aanreiken om geïnformeerde antwoorden op deze vraag mogelijk te maken. De Pensioenatlas presenteert cijfermateriaal dat afkomstig is uit een unieke databron, namelijk het Pensioenkadaster. De mogelijkheden van deze administratieve databank werden tot voor kort niet volledig benut. Daar kwam verandering in met de ontsluiting van het Pensioenkadaster en de meer recente koppeling ervan aan het Rijksregister.

De Pensioenatlas zelf is opgevat als een update en selectie van een aantal meer technische working papers gepubliceerd bij de FOD Sociale Zekerheid1. De update gebeurde aan de hand van de meest recent beschikbare data, namelijk die voor de Belgische gepensioneerden in 2007. Dit wordt aangevuld met een schets van de socio-demografische context van het Belgische pensioensysteem. Tot slot krijgt de atlas ook een internationale dimensie, door in het laatste hoofdstuk de toereikendheid van de Belgische pensioenen vanuit internationaal vergelijkend perspectief te evalueren.

Pensioenatlas van Belgie 2010

Aanvullende pensioentoezegging kan door de werkgever niet eenzijdig gewijzigd worden

In een vonnis van 22 juni 2009 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt dat een werkgever een aanvullende pensioentoezegging niet eenzijdig kan wijzigen.

Een werkgever deed ten voordele van zijn kaderleden en hogere bedienden een aanvullende pensioentoezegging in 1967. Begin jaren 2000, na sluiting van de onderneming en nadat alle werknemers waren afgevloeid, ontstond er een geschil tussen enerzijds de werkgever en de pensioeninstelling, en anderzijds de begunstigde ex-werknemers.

Het geschil draaide om de interpretatie en de uitvoering van het pensioenreglement, waarin de omvang van de pensioentoezegging van de werkgever aan de aangeslotenen bepaald wordt. De werkgever en de pensioeninstelling gaven een nieuwe interpretatie aan de pensioentoezegging, waardoor de pensioenrechten van de aangeslotenen minder omvangrijk werden dan in de interpretatie die er vóór 2000 aan werd gegeven.

De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt sprak zich als volgt uit:

De pensioentoezegging neergeschreven in het pensioenreglement, maakt deel uit van de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.

Aangezien dat reglement deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, moeten de regels voor interpretatie van contracten worden toegepast om de draagwijdte van het reglement te achterhalen. De oorspronkelijke en gemeenschappelijke bedoeling van de werkgever en de begunstigde werknemers bij de pensioentoezegging moet achterhaald worden.

De interpretatie van het pensioenreglement mag niet eenzijdig worden gewijzigd door de werkgever, noch door de pensioeninstelling die de pensioentoezegging moet uitvoeren volgens de bepalingen van het pensioenreglement.

Overeenkomstig de wet Aanvullende Pensioenen geldt als algemeen principe dat de beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van een pensioentoezegging tot de uitsluitende bevoegdheid van de werkgever behoort. Deze eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever moet echter genuanceerd worden vanuit de bepalingen van het Belgisch recht die het eenzijdig wijzigingsrecht van de werkgever beperken. Enerzijds is er artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat overeenkomsten niet kunnen worden herroepen dan met wederzijdse toestemming van de partijen en op gronden door de wet erkend. Anderzijds bepaalt artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet dat elk beding waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt de essentiële voorwaarden van de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen, nietig is.

Uit de toepassing van deze artikelen op aanvullende pensioenplannen vloeit voort dat, wanneer een pensioenreglement geen wijzigingsbeding bevat, een eenzijdige wijziging door de werkgever van de bepalingen van het pensioenreglement niet aanvaardbaar is.

Alle beslissingen van de werkgever die een eenzijdige wijziging van de pensioentoezegging inhouden zijn dan ook in strijd met artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Deze beslissingen zijn dus niet rechtgeldig en bijgevolg niet tegenstelbaar aan de aangeslotenen of begunstigden.

Uit dit vonnis blijkt dus zeer duidelijk dat een werkgever (net als de uitvoerende pensioeninstelling) zich dient te houden aan de pensioentoezegging zoals die oorspronkelijk is overeengekomen met zijn werknemers. Hij kan deze pensioentoezegging niet eenzijdig wijzigen of er een nieuwe interpretatie aan geven waardoor de rechten van de aangeslotenen worden gewijzigd.

Bron: Eubelius, december 2009

Pensioenfondsen – memorandum voor de nieuwe regering

Er zijn in België 246 pensioenfondsen, die instaan voor de financiering en het beheer van de beroepsgebonden aanvullende pensioenen: m.a.w. de pensioenen van de tweede pijler, hun belangen worden behartigd door de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (BVPI) die alle pensioeninstellingen zonder winstoogmerk, verenigt. Hiertoe treedt zij op als woordvoerder in alle aangelegenheden betreffende de aanvullende pensioenvoorziening.

BVPI’s aanbevelingen voor de nieuwe regering

  • Veralgemening van de tweede pijler via pensioenfondsen: geen wettelijke verplichtstelling maar aanmoediging van de sociale partners om aandacht te geven aan een aanvullend pensioen tijdens het collectief overleg en de ontwikkeling van een aanvullend pensioen voor contractuele ambtenaren;
  • Het stimuleren dat de aanvullende pensioenvorming op een flexibele manier kan dienen als middel tot het verwerven van een onroerend goed of woonrecht vermits pensioenen, wonen en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn;
  • Stabiliteit en rechtszekerheid inzake het wettelijk en prudentieel kader;
  • Vrijwaring van de huidige fiscaliteit en parafiscaliteit;
  • Behoud van de sociale wetgeving;
  • Vereenvoudiging op administratief en reglementair vlak zodat ook de kosten onder controle kunnen worden gehouden en de kleinere OFP-pensioenfondsen levensvatbaar blijven;
  • Op Europees vlak (o.m. via het voorzitterschap van België), het aan banden leggen via reglementaire en fiscale maatregelen van speculaties op de financiële markten en zodoende het vertrouwen herstellen in de financiële markten voor de lange termijnbeleggers zoals de OFPpensioenfondsen;
  • De ambitie hebben om België op de kaart te zetten in de niche van de (pan-)Europese pensioenfondsen door het beter bekendmaken en promoten van het aantrekkelijk kader in België voor deze fondsen, wiens totale activa overeenkomen met meer dan 1/3 van het BBP der EUlidstaten, en waardoor België de bijhorende financiële en daarmee gelieerde dienstverlening, zoals actuariële, juridische dienstverlening, vermogensbeheer, bewaarneming, etc… kan aantrekken;
  • Afstemmen van de pensioenopbouw voor zelfstandigen aan de economische omgeving.

BVPI_2010_Memorandum_voor_de_nieuwe_regering

Jaarverslag Studiecommissie voor de Vergrijzing

De Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) werd opgericht in het kader van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. De voorliggende publicatie is het negende rapport van de SCvV en bestudeert de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing op lange termijn. Dit verslag wordt bezorgd aan de regering, aan de Afdeling “Financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad voor Financiën, aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en aan de Nationale Arbeidsraad.

De vorige editie van het jaarverslag werd gerealiseerd in een context van een macroeconomische en financiële crisis waardoor het uiterst moeilijk was om het macro-economisch scenario te definiëren waarop de langetermijnvooruitzichten van de evolutie van de sociale uitgaven zijn gebaseerd. In die context opteerde de SCvV voor de presentatie van drie productiviteitsscenario’s: een referentiescenario gekenmerkt door een jaarlijkse productiviteitsgroei van 1,5%, dat zich in het midden situeert van een scenario met een hogere productiviteitsgroei (van 1,75% per jaar) en één met een zwakkere productiviteitsgroei (van 1,25% per jaar). De SCvV kiest opnieuw voor die benadering in het voorliggende verslag. Hoofdstuk 1 evalueert de budgettaire kosten van de vergrijzing volgens die drie scenario’s. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de vervroegde uittredingen uit de arbeidsmarkt.

Jaarverslag Studiecommissie Vergrijzing