Overeenkomst van aanvullende pensioentoezegging ten voordele van de zaakvoerder

De Administratie telt bij de bezoldigingen van de bestuurder van een vennootschap, de door die vennootschap aan een verzekeringsmaatschappij betaalde premies in het kader van een bedrijfsleidersverzekering. De Administratie acht immers dat het voordeel van het verzekeringscontract rechtstreeks toekomt aan de bestuurder, op basis van een overeenkomst houdende bijkomende pensioentoezegging gesloten tussen de vennootschap en haar bestuurder. Ten onrechte volgens het hof, daar de Administratie niet aantoont dat de betwiste premies definitief werden betaald in het exclusieve en individuele voordeel van de bestuurder en dat de Administratie zelfs niet voorstelt om te bewijzen dat er sprake is van veinzing.

Brussel 17 februari 2010, Fiscalnet 6 juli 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Afscheidspremies: aanvulling op pensioen

Een onderneming betaalde aan haar werknemers een afscheidspremie bij pensionering. De BVBA is niet verplicht om deze vergoeding te betalen. In die zin moeten de uitbetaalde afscheidspremies worden beschouwd als een aanvulling van het pensioen van deze werknemers.

Krachtens artikel 2, lid 3 van de loonbeschermingswet worden vergoedingen “die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid” niet als loon beschouwd. Het heeft geen belang of deze premie eenmalig is, welke omvang de premie heeft, welke parameters zijn gebruikt om de premie samen te stellen, en of deze parameters al dan niet zijn geput uit de voorheen bestaande tewerkstelling. Enkel de intentie van de werkgever telt. De RSZ beschouwde de premie dus onterecht als loon.

Arbh. Antwerpen 23 april 2010, Socialweb 16 augustus 2010.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2010-2011, nr. 1, 15 september 2010

Indexatie van het WAP rendement op 1 oktober 2010

Als een aangeslotene aan een pensioenplan nog geen vijf jaar aansluiting telt, worden de minimale patronale reserves volgens de WAP (wet op aanvullende pensioenen) niet geïndexeerd met 3,25%, maar volgens het indexatiemechanisme van de spilindex. Aangezien de spilindex recentelijk werd overschreden zullen de lonen van de statutaire ambtenaren vanaf 1 oktober 2010 worden geïndexeerd. Vanaf 1 oktober 2010 moeten de minimale patronale reserves dus ook rekening houden met een hogere indexatie.

Hierbij dient de volgende tabel gerespecteerd te worden:

Ingangsdatum Index
01/07/2003 1,3195
01/11/2004 1,3459
01/09/2005 1,3728
01/11/2006 1,4002
01/02/2008 1,4282
01/06/2008 1,4568
01/10/2008 1,4859
01/10/2010 1,5157

Voorbeeld

In oktober 2007 werd een patronale bijdrage gestort van € 1.000. In de veronderstelling dat de betrokken werknemer nog geen 5 jaar aansluiting telt, bedragen de minimale reserves drie jaar later € 1.082,49 (= € 1.000 x 1,5157 / 1,4002). In de praktijk zal de pensioeninstelling nog een aantal kosten toerekenen aan de patronale bijdrage. Veronderstel een kost van 5%, dan bedragen de minimale reserves op 1/10/2010 € 1.028,36.

Ter informatie geven we nog mee de minimale reserves als de betrokken werknemer al wel 5 jaar is aangesloten. In dat geval worden de minimale reserves opgerent aan 3,25% zodat ze € 1.045,67 zouden bedragen (na verrekening van 5% kosten = € 1.000 x (1 – 5%) x (1 + 3,25%)3).

Recht op rente

Volgens artikel 28 van de WAP kan de aangeslotene steeds vragen om het pensioenkapitaal uit te betalen onder de vorm van een periodieke rente. De pensioeninstelling dient deze keuze niet aan te bieden als de jaarrente lager is dan € 500.

Ook dit bedrag wordt aangepast aan de spilindex en zal vanaf 1 oktober 2010 € 574,35 (= € 500 x 1,5157 / 1,3195) bedragen.

Andere fiscale grenzen

In de WAP wordt ook verwezen naar een aantal andere grenzen en met name in het fiscale luik. Deze bedragen volgen het indexmechanisme van de spilindex niet, maar volgen een eigen indexering. In concreto bedragen deze fiscale grenzen voor aanslagjaar 2011 (zie ook Bericht van de Federale Overheidsdienst Financiën):

  • € 2.080 voor het maximumbedrag van de bijdragen die een werknemer kan eisen onder de vorm van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging (cfr. art. 33 WAP – initieel bedrag € 1.500)
  • € 2.110 voor het maximumbedrag van de bijdragen die mogen gesotrt worden in een individuele pensioentoezegging (cfr. art. 80 WAP – initieel bedrag  € 1.525)

indexering-Aj2011

Aanvullend pensioenplan: voortzetting voor tijdelijke werklozen

In een onlangs gepubliceerde ruling aanvaardt de Rulingcommissie dat een aanvullend pensioenplan van de tweede pijler (groepsverzekering, pensioenfonds, …) in een aantal situaties van arbeidsduurvermindering of zelfs van volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst mag voortgezet worden alsof de betrokkene nog voltijds aan de slag was.

Continue reading “Aanvullend pensioenplan: voortzetting voor tijdelijke werklozen”

Geen roerende voorheffing als verzekeraar assets van een pensioenfonds beheert

Om een defensieve asset mix na te streven, sluiten meer en meer pensioenfondsen een tak 21 verzekering met een gewaarborgd rendement. De verzekeraar zal dan de assets beheren “voor eigen rekening” in tak 21. Het voordeel van een dergelijke keuze is dat het pensioenfonds niet onderhevig is aan beursschommelingen zoals bijvoorbeeld bij een obligatieportefeuille. Het pensioenfonds neemt in haar boekhouding een vordering op de verzekeraar.

Tot voor kort is er heel wat inkt gevloeid of op dergelijke verrichten geen roerende voorheffingen verschuldigd zijn. Hoewel een OFP pensioenfonds de RV kan recupereren, twijfelen sommige auteurs wel of dit rechtsgeldig is. Het vermogen is immers niet langer eigendom van het pensioenfonds, maar wel van de verzekeraar.

De Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken heeft hierover op 15 december 2009 een beslissing genomen. Verzekeraars hoeven niet langer roerende voorheffing in te houden op de inkomsten die ze aan een pensioenfonds betalen.

Continue reading “Geen roerende voorheffing als verzekeraar assets van een pensioenfonds beheert”

Belastbaarheid van in het buitenland opgebouwde pensioenen

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Hasselt dd. 04.02.2009 – Eisers bezitten de Nederlandse nationaliteit maar hebben hun woonplaats naar België overgebracht. Zij hebben pensioenrechten opgebouwd binnen een Nederlandse vennootschap dewelke schriftelijk werden vastgelegd in een pensioenbrief. In het jaar 1993 betaalde deze Nederlandse vennootschap een afkoopsom aan eerste eiser. Deze som vertegenwoordigde de afkoopwaarde van de pensioenrechten ten voordele van de belastingplichtigen opgebouwd door stortingen gedaan door de in Nederland gevestigde besloten vennootschap.

De betwisting betreft de vraag of de afkoopwaarden van deze rechten als een uitgesteld beroepsinkomen in toepassing van art. 34, § 1 belastbaar is. De Rechtbank dient na te gaan, aan de hand van de overlegde stukken als daar zijn de pensioenbrief, of de premiestortingen in het individuele en definitieve voordeel van de begunstigden werden verricht.

De Rechtbank komt tot het besluit dat de pensioenrechten van eerste eiser in zijn uitsluitend en definitief voordeel werden aangelegd, zodat dit voordeel te beschouwen was als een onmiddellijk en definitief verworven voordeel voor eisers op het ogenblik van de premiestorting door de werkgever van eerste eiser. De kapitaalsuitkering kan dan ook niet als een uitgesteld bedrijfsinkomen worden belast in hoofde van eisers.

Rb. Hasselt 4 februari 2009, AR nr. 01/711/A, FiscalNet 19 november 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

Belastbaarheid van in het buitenland opgebouwd pensioen

De belastingplichtige ontving in 2000 pensioenuitkeringen vanwege een Nederlandse vennootschap die belast werden in de personenbelasting, terwijl ze volgens de belastingplichtige onbelastbaar zijn gezien de betalingen gebeurden in zijn uitsluitend en definitief voordeel.

Volgens het Hof bestaat er geen betwisting over het feit dat België heffingsbevoegd is zodat aan de hand van de Belgische interne wetgeving dient te worden nagegaan of de litigieuze pensioenuitkeringen effectief belast kunnen worden.

Overeenkomstig artikel 34 WIB92 worden pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden principieel belastbaar gesteld wanneer deze door een levensverzekeringsonderneming of door een pensioen- of voorzorgfonds werden toegekend.

Overeenkomstig artikel 39 §2, 2°, a) WIB92 zijn pensioenuitkeringen vrijgesteld indien de belastingplichtige of de persoon wiens rechtverkrijgenden hij is, het levensverzekeringscontract individueel heeft gesloten en er geen vrijstelling van belasting of belastingvermindering op de betaalde premies werd verkregen. De belastingplichtige dient aldus te bewijzen dat het gaat om een individueel afgesloten levensverzekeringscontract en dat er geen vrijstelling werd genoten voor wat de werknemersbijdragen betreft.

Er is sprake van een individueel levensverzekeringscontract indien de werkgeversbijdragen voor de pensioenopbouw in Nederland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtigen zijn gebeurd op het ogenblik dat ze werden gestort. Wanneer de pensioenopbouw wordt verricht in het definitief en uitsluitend voordeel van de betrokkenen, dienen zij immers als bezoldigingen te worden beschouwd in hoofde van de werknemer en konden zij op dat moment reeds worden belast.

Uit de feiten blijkt dat de pensioenaanspraken van de belastingplichtige definitief verworven rechten waren. Het Hof besluit dat de litigieuze voorzieningen in Nederland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige en zijn begunstigden werden vastgelegd, zodat deze te beschouwen waren als onmiddellijk belastbaar en thans niet als een uitgesteld bedrijfsinkomen kunnen worden belast in hoofde van de belastingplichtige.

Antwerpen 30 juni 2009, AR nr. 2006/32, FiscalNet 24 november 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

Pension extralégale payée à l’étranger à un Belge non-résident en Belgique

Une pension extralégale est payée sous forme d’un capital à un Belge, non-résident en Belgique. Le paiement est fait par une compagnie d’assurance belge, en exécution du règlement d’assurance de groupe créé par l’employeur non résident. Rien ne rattache professionnellement cette pension à l’assureur belge. En conséquence cette pension ne peut être considérée comme étant « à charge d’une société résidente » au sens de l’article 228, §2, 6° du CIR 92, et, partant, elle n’est pas soumise à l’impôt des non-résidents.

Arbh. Brussel, 18 juni 2008, J.D.F. 2009, 93-97.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 3, 23 januari 2010

In het buitenland opgebouwde pensioenrechten belastbaar in België?

De heer H.C. ging over tot de afkoop van zijn pensioenverplichtingen bij een Nederlands pensioenfonds. De administratie oordeelde dat die afkoopsom belastbaar is als pensioen in de zin van art. 34 §1 1° WIB92. Overeenkomstig art. 39 §2 2° WIB92 zijn pensioenuitkeringen vrijgesteld indien de belastingplichtige of de persoon wiens rechtverkrijgende hij is, het levensverzekeringscontract individueel heeft gesloten en er geen vrijstelling van belasting of belastingvermindering op de betaalde premies werd verkregen.

Het Hof stelt dat er sprake is van een individueel levensverzekeringscontract indien de werkgeversbijdragen voor de pensioenopbouw in Nederland in het definitief en uitsluitend voordeel van de belastingplichtigen zijn gebeurd op het ogenblik dat ze werden gestort (Cass. 11 april 2002, www.cass.be). Wanneer de pensioenopbouw wordt verricht in het definitief en uitsluitend voordeel van de betrokkene, dienen zij immers als bezoldigingen te worden beschouwd in hoofde van de werknemer en konden zij op dat moment reeds worden belast.

Anders dan de belastingadministratie meent, doen noch de bestaande wettelijke, noch de in de pensioenbrief vastgelegde beschikkingsbeperkingen op de opgebouwde rechten afbreuk aan het definitief verworven karakter van de pensioenrechten in hoofde van de heer H.C.

Antwerpen 7 april 2009, A.R. nr. 1223/2008, FiscalNet 14 september 2009.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 2, 27/11/2009

Aftrekbaarheid als beroepskosten van werkgeversbijdragen

Artikel 53, 12 ° van het WIB92 moet strikt geïnterpreteerd worden. Het heeft enkel betrekking op de bezoldigingen die door de belastingplichtige werden toegekend aan zijn echtgenoot die met hem samenwerkt, met uitsluiting van de samenhangende kosten die aftrekbaar zijn uit hun aard. Het bedrag van de werkgeversbijdragen, betaald door de
belastingplichtige voor zijn echtgenoot, die met hem samenwerkt, zijn aftrekbaar op grond van artikel 49 van het WIB92. Immers, de verwerping van deze uitgaven zou niet leiden tot het belasten in hoofde van de belastingplichtige van de brutobezoldigingen die hij heeft toegekend aan zijn echtgenoot, maar van een hoger bedrag.

Brussel 30 maart 2009, F.J.F. 2009, 960-963.

Bron: Leergang Pensioenrecht 2009-2010, nr. 2, 27/11/2009